PARAGRAAF 5: De Heilige Qoer-ān is zuiverend
45 ‘UTLU MAAA OEHIEYA ilayka minal–Kitaabi wa ‘aqimis–Salaah: ‘innas–Salaata tanhaa ‘anil-fahsjaaa-‘i walmunkar; wa la–Zikrullaahi ‘Akbar. Wallaahu ya’-lamu maa tasna-‘oen.
45 Draag voor wat er aan jou van het Boek is geopenbaard en onderhoudt het gebed. Waarlijk houdt het gebed (de mens) weg bij onzedelijkheid en het kwade; en de gedenking van Allāh is zeker de grootste (kracht). En Allāh weet wat jullie doen.a
46 Wa laa tudjaadiloe Ahlal–Kitaabi ‘illaa billatie hiya ‘ahsanu ‘illallaziena zalamoe minhum wa qoeloe ‘aamannaa billazie ‘unzila ‘ilainaa wa ‘unzila ‘ilaykum wa Ilaahunaa wa Ielaahukum Waahidunwwa nahoe lahoe Muslimoen.
46 En redetwist niet met de Mensen van het Boek anders dan met wat het beste is,a behalve degenen van hen die onrechtvaardig handelen.b Maar zeg: Wij geloven in wat er aan ons is geopenbaard en in wat er aan jullie is geopenbaard, en onze Allāh en jullie Allāh is Eén, en aan Hem onderwerpen wij ons.
47 Wa kazaalika ‘anzalnaa ‘ilaykal–Kitaab. Fallaziena ‘aataynaahumul–Kitaaba yu-minoena bihie wa min haaa-‘ulaaa-‘i many-yu-minu bih: wa maa yadjhadu bi–‘Aayaatinaaa ‘illal-kaafiroen.
47 En zo hebben Wij het Boek aan jou geopenbaard.a Dus degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven, geloven erin, en onder henb zijn diegenen die erin geloven; en niemand ontkent Onze boodschap behalve de ongelovigen.
48 Wa maa kunta tatloe min qablihie min kitaabinwwa laa taguttuhoe biyamienika ‘izallartaabal-mubtiloen.
48 En hiervóór droeg jij geen enkel boek voor, noch schreef jij er een met jouw rechterhand, want dan zouden de leugenaars kunnen twijfelen.a
49 Bal huwa ‘Aayaatum-bayyinaatun fie sudoeriellaziena ‘oetul-‘ilm: wa maa yadjhadu bi–‘Aayaati- naaa ‘illazzaalimoen.
49 Nee, het is een duidelijke boodschap in de harten van degenen aan wie kennis is geschonken.a En niemand ontkent Onze boodschap, behalve de onrechtvaardigen.
50 Wa qaaloe law laaa ‘unzila ‘alayhi ‘Aayaatum-mir–Rabbih? Qul ‘innamal–‘Aayaatu ‘indallaah: wa ‘innamaaa ‘ana nazierum-mubien.
50 En zij zeggen: Waarom worden hem geen tekenen gestuurd van zijn Heer? Zeg: Tekenen zijn alleen bij Allāh, en ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.a
51 ‘Awa lam yakfihim ‘annaaa ‘anzalnaa ‘alaykal–Kitaaba yutlaa ‘alayhim? ‘Inna fie zaalika la-Rahma- tanwwa Zikraa liqawminy-yu’-minoen.
51 Is het niet genoeg voor hen dat Wij aan jou het Boek geopenbaard dat hen wordt voorgedragen? Waarlijk schuilt hierin genade en een herinnering voor een volk dat gelooft.a
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
45a. Dit vers nodigt alle volgelingen van alle religies ertoe uit de Qoer-ān te aanvaarden vanwege het zuiverende effect dat hij heeft op het leven. De eerdere geschriften bewerkstelligen namelijk niet langer de bevrijding van de ketenen van zonde, en dit is het ware doel van de openbaring. Dit vers legt ook het juiste principe vast voor het afwerpen van de ketenen van de zonde, met de woorden de gedenking van Allāh is zeker de grootste, d.w.z. de meest krachtige en effectieve beperking van de zonde. Het is een levend geloof in de Goddelijke kracht, kennis en goedheid, die de mens ervan weerhouden de wegen van Zijn ongenoegen te bewandelen. De absoluut zekere wetenschap dat elke slechte daad tot een slecht gevolg leidt, dat er een Hoogverheven Wezen is Dat alles weet wat voor het menselijk oog verborgen blijft en Wiens morele wet effectief is waar de morele kracht van de gemeenschap faalt, dat Hij de bron is van alle goedheid en dat het door goedheid is dat de mens gemeenzaamheid kan hebben met Hem, zijn de enige effectieve beteugelingen van het kwaad.
Er moet ook opgemerkt worden dat het voordragen van het Boek, het bijhouden van de gebeden en het gedenken van Allāh, in werkelijkheid gelijksoortige handelingen zijn. In gebeden wordt de Qoer-ān immers voorgedragen, en de Qoer-ān is de beste manier om Allāh te gedenken. Iedere regel ervan brengt de lezer de goedheid, de kracht, en de kennis van het Goddelijke Wezen in gedachten, terwijl er geen ander boek is wat aan deze eis kan voldoen. De Qoer-ān is geen wetboek, hoewel het de grondslag van de wet bevat die noodzakelijk is voor het leiden van de mens. Het is ook geen boek van heilige geschiedenis, hoewel het de noodzakelijke heilige geschiedenis bevat. Het is voornamelijk een Boek dat de glorie, grootsheid, goedheid, liefde, zuiverheid, kracht en kennis van het Hoogverheven Wezen laat zien.
Terwijl de gedenking van Allāh normaal gesproken verwijst naar Zijn verheerlijking en verering in gebed, zou I‘Ab gezegd hebben dat met de dzikr (gedenking) van Allāh, hier Allāh’s gedenking van de mens wordt bedoeld. Ofwel de verheffing van de mens door Hem naar een verheven plaats (IJ). In dat geval zou de betekenis zijn dat de mens, door tot Allāh te bidden, niet alleen bevrijd wordt van de ketenen van de zonde, maar dat hij (wat nog grootser is) tot een verheven plaats wordt verheven.
46a. Er moet worden opgemerkt dat deze passage slechts handelt over de wijze van discussiëren die gebruikt dient te worden wanneer degenen die al eerder geschriften in handen hadden – wat de Arabieren niet hadden – tot de waarheid van de Islām en de openbaring van de Qoer-ān worden uitgenodigd. De Qoer-ān verheldert zijn eigen woorden, wanneer hij uitlegt dat het de brede grondbeginselen van de religie zijn die voornamelijk in overweging genomen moeten worden. Het fundamentele principe van religie is dat Allāh bestaat en dat Hij zich openbaart aan de mens, en dat is in alle geopenbaarde religies gelijk. Het enige verschil is, dat het geloof van de moeslim een zuiverder monotheϊsme is. Het is een voorstelling van het Goddelijk Wezen dat de meest volmaakte eigenschappen aan Hem toeschrijft, terwijl Hij vrij is van alle onvolmaaktheden en zwakheden. Een voorstelling dus, die redelijkerwijze door niemand bekritiseerd kan worden die toegeeft te geloven in een Hoogverheven Wezen. De opvatting van een moeslim omtrent de Goddelijke openbaring is weidser dan dat van de volgelingen van enige andere religie. Deze opvatting erkent namelijk dat Goddelijke openbaring werd toegekend in alle tijden en aan alle naties. Een moeslim aanvaardt dus de waarheid van alle profeten en openbaringen. De volgelingen van welke andere religie dan ook, hebben dan ook niets te verliezen maar alles te winnen, wanneer zij de Islām aannemen.
46b. De betekenis van de woorden behalve degenen van het die onrechtvaardig handelen, is niet dat de discussie met hen op een andere manier voortgezet moet worden, maar dat de onrechtvaardigen deze redelijke interpretatie van de principes van religie niet zouden willen aanvaarden. Dit wordt in het volgende vers duidelijk gemaakt.
47a. En zo hebben Wij het Boek aan jou geopenbaard; dat wil zeggen, door de waarheid van alle voorgaande openbaringen te bevestigen.
47b. Met het woord hen wordt verwezen naar de Arabieren die geen heilige geschriften bezaten.
48a. De brede principes van religie en de mooie morele en geestelijke waarheden die tot uitdrukking komen in de Qoer-ān, zouden slechts bijeen kunnen worden vergaard door iemand die alle voorgaande geschriften kende, als een dergelijke inspanning al mogelijk was voor een mens. De Heilige Profeet (s.a.w.) had echter geen enkel boek gelezen. Hij kon lezen noch schrijven. Wat tegen een profeet als Jezus zou kunnen worden ingebracht, namelijk dat hij de voorgaande geschriften had gelezen en er een aantal prachtige waarheden uit had gehaald, kon niet ingebracht worden tegen de Heilige Profeet (s.a.w.). Laatstgenoemde kon lezen noch schrijven en het feit dat hij tot geen van beide in staat was, vormt een bevestiging van zijn waarheid. Als we alle principes en waarheden opzij schuiven en de brede principes beschouwen die de Islām ons leert met betrekking tot de waarheid van de Goddelijke openbaring in alle tijden en voor alle naties, een waarheid die vóór de Heilige Profeet (s.a.w.) nooit eerder verkondigd of erkend was door welke religie of welke mens dan ook, dan is het opmerkelijk dat een dergelijke brede waarheid verkondigd zou zijn door iemand die nooit de geschriften van enige religie had gelezen en die in een land woonde dat bijna geheel was afgesloten van communicatie met andere landen. Zie ook 7:157a.
49a. De Qoer-ān bevat niet alleen waarheden die ook in voorgaande geschriften te vinden zijn, maar ook andere die nergens terug te vinden zijn. Deze waarheden bevinden zich slechts in de inborst van geleerden, voorgebracht zullen worden. Wat het moderne, meest vooruitstrevende religieuze gedachtegoed als wenselijk besachouwt voor de basis van een algemene religie voor de mensheid, is terug te vinden in de Islām.
50a. De Profeet (s.a.w.) is een waarschuwer en hij geeft ruim op tijd de waarschuwing dat de tekenen bij Allāh zijn, Wiens macht om deze tekenen te sturen door hen wordt ontkend. Lees in dit verband ook vv. 53 –55, die de komst van de straf ondersteunen en die geen twijfel laten bestaan over de betekenis van tekenen die bij Allāh zijn.
51a. Dit is een ander antwoord aan degenen die tekenen eisten. De Qoer-ān is een genade, als zij hem maar wilden aanvaarden. Zij konden zien hoe de gelovigen er baat bij hebben gehad; hoe er een geweldige transformatie tot stand was gekomen in hun levens. Was dat geen voldoende tekenen voor hen? Dit vormde inderdaad een direct bewijs voor de waarheid van het Heilige Woord, want het tot stand brengen van een zuivere transformatie in de levens van hen die hem wilden volgen, was zijn gezworen doel, terwijl het omverwerpen van zijn vijanden slechts een indirect bewijs was.