PARAGRAAF 4: Job – Triomf van de Overwinning der rechtschapenen
41 Wazkur Abdanaaa ‘Ayyoeb. ‘Iz naadaa Rabbahoe ‘annie massani-yasj–Sjaytaanu bi-nusbinwwa azaab!
41 En herinner je Onzen dienaar Job. Toen deze riep tot zijn Heer: De duivel heeft mij geteisterd met zware arbeid en kwellingen.a
42 ‘Urkud biridjlik: haazaa mugtasalum-baaridunwwa sjaraab.
42 Spoor aan met jouw voet; hier is een koele wasplaats en te drinken.a
43 Wa wahabnaa lahoe ‘ahlahoe wa mislahum-ma-‘ahum Rahmatam-minnaa wa zikraa li–‘Ulil-‘albaab.
43 En Wij gaven hem zijn mensen, en de gelijken van hen met hen,a een genade van Ons, en een herinnering voor de mensen met verstand.
44 Wa guz biyadika zigsan fazrib-bihie wa laa tahnas. ‘Innaa wadjadnaahu saabiraa. Ni’-mal-‘Abd! ‘Innahoe ‘awwaab!
44 En neem wat wereldse bezittingen in jouw hand en verdien hier goedheid mee en neig niet naar onwaarheid.a En Wij vonden hem waarlijk geduldig; een zeer uitmuntende dienaar! Waarlijk wendde hij zich (immer tot Ons).
45 Wazkur ‘Ibaadanaaa ‘Ibraahiema wa ‘Is-haaqa wa Ya’-qoeba ‘Ulil-‘Aydie wal–‘Absaar.
45 En verinner je Onze dienaren Abraham en Isaak en Jakob, mensen met macht en inzicht.
46 ‘Innaaa ‘aglasnaahum-bi-gaaalisatin Zikrad–Daar.
46 Wij zuiverden hen inderdaad met een zuivere eigenschap, het in gedachten houden van het (uiteindelijke) verblijf.
47 Wa ‘innahum ‘indanaa laminal–Mustafaynal-‘agyaar.
47 En waarlijk waren zij met Ons, onder de verkozenen, de besten.
48 Wazkur ‘Ismaa-‘iela walyasa-‘a wa Zal-Kifl: wa kullum-minal–‘Agyaar.
48 En herinner je Ismaël en Elisa en Dzoel-l-Kifl; en zij behoorden allen tot de besten.
49 Haazaa Zikr: wa ‘inna lil–Mutaqiena la-husna ma-‘aab,
49 Dit is een herinnering. En er is waarlijk een uitmuntende toevlucht voor de plichtsgetrouwen:
50 Djannaati ‘Adnim-mufattahatal-lahumul-‘abwaab;
50 Tuinen van eeuwigheid – deuren zijn voor hen geopend.a
51 Muttaki-‘iena fiehaa yad-‘oena fiehaa bifaakihatien-kasieratinwwa sjaraab;
51 Daarin rusten zij, en roepen daarin om vele vruchten en dranken.
52 Wa ‘indahum qaasiraatuttarfi ’atraab.
52 En bij hen zijn degenen, met een bescheiden blik, leeftijdsgenoten.a
53 Haazaa maa toe-‘adoena li–Yawmil–Hisaab!
53 Dit is wat jullie is beloofd voor de dag van de Afrekening.
54 ‘Inna haazaa la–Rizqunaa maa lahoe min-nafaad,
54 Dit is immers Ons onderhoud; er zal nooit een einde aan komen –
55 Haazaa! Wa ‘inna liettaagiena lasjarra ma-‘aab!-
55 Dit (is voor de goeden)! En waarlijk er is een slecht oord voor de onmatigen –
56 Djahannam! Yaslawnahaa, fabi’-sal-mihaad!
56 De hel. Zij zullen er binnengaan. Dus slechts is de rustplaats.
57 Haazaa falyazoeqoehu hamiemunwwa gassaaq!
57 Dit – dus laat hen ervan proeven, kokende en intens koude (dranken),a
58 Wa aagaru min-sjaklihie ‘azwaadj!
58 En andere gelijksoortige (strafen), in verscheidene soorten.a
59 Haazaa fawdjum-muqtahimum-ma-‘akum! Laa marhabam-bihim! ‘Innahum saalun–Naar!
59 Dit is een leger dat zich overijld met jullie voortspoedta – geen welkom voor hen! Waarlijk zullen zij
60 Qaaloe bal ‘antum! Laa marhabam-bikum ! ‘Antum qaddamtumoehu’ lanaa! Fabi’sal-qaraar!
randen in vuur.
60 Zij zeggen:a Nee! Jullie – geen welkom voor jullie! Jullie hebben het voor ons bereid, dus slechts is de rustplaats.
61 Qaaloe Rabbanaa manqaddama lanaa haazaa fazidhu ‘Azaaban-di-fan-fin–Naar!
61 Zij zeggen: Onze Heer, wie dit ook voor ons heeft bereid, geef hem meer, een dubbele straf in het Vuur.
62 Wa qaaloe maa lanaa laa naraa ridjaalan-kunnaa na-‘udduhum-minal-‘asjraar?
62 En zij zeggen: Wat scheelt ons? – wij zien de mensen niet, die wij gewoon waren tot de verdorvenen te rekenen.
63 ‘Attagaznaahum sigriyyan ‘am zaagat ‘anhumul–absaar?
63 Hebben wij hen (alleen maar) geminacht, of zien onze ogen hen niet?
64 ‘Inna zaalika lahaqquntakhaasumu ‘Ahlin–Naar!
64 Dat is waarlijk de waarheid – de onderlinge twist van de bewoners van het Vuur.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
41a. Het verhaal van Job wordt zowel hier als in het 21e hoofdstuk verteld. De verwijzing daar is korter dan hier. Alles wat de Qoer-ān over hem zegt, is dat hij een rechtschapen persoon was die leed onder een of ander probleem, die kalm bleef onder beproevingen en die uiteindelijk werd verlost van zijn kwellingen. Al deze omstandigheden van zijn leven worden in een paar regels vermeld. Het dramatische gedicht van tweeënveertig hoofdstukken dat bekend staat als het Boek van Job, komt in de Heilige Qoer-ān niet voor.
De zware arbeid en de kwellingen waarover Job klaagt lijken gerelateerd te zijn aan een van zijn reizen door de woestijn. Hij bevond zich in een benarde toestand door de vermoeienis van de reis en de dorst die hem kwelde. Er zijn vele omstandigheden die op deze conclusie wijzen. Het gebruik van het woord noesb, wat zware arbeid of vermoeidheid betekent, is daar een van. Een andere is dat hij, als remedie hiervoor, naar een plaats wordt geleid waar hij een koele wasplaats vindt en iets te drinken. Een derde is het noemen van de duivel (sjaitān) in verband met zijn probleem, want sjaitān al-falā, lett. de duivel van de woestijn, betekent dorst (Q, LL). De vermelding van deze ellendige tocht van Job, bevat zonder twijfel een verwijzing naar de lange reis van de Profeet (s.a.w.) van Makkah naar Madinah, die ondernomen moest worden onder bijzonder moeilijke omstandigheden. Het lijdt geen twijfel dat Job deze reis ondernam omdat hij was belast met de taak een boodschap over te brengen, net als in het geval van de Vlucht van de Profeet (s.a.w.) van Makkah naar Madinah.
42a. Oerkoed bi-ridjli-ka betekent letterlijk spoor aan met je voet, en de betekenis hiervan is spoor je paard aan. Het woord rakada wordt speciaal gebruikt in verband met dieren en betekent, zoals LL zegt, hij haalde uit en sloeg ermee zoals men er een dier mee slaat. Deze speciale betekenis wordt in alle lexicons duidelijk gemaakt met behulp van andere voorbeelden van het gebruik van het woord; rakadtoe betekent ik spoorde het paard aan te draven met mijn voet; rakada, hij raakte het dier om het met de voet aan te sporen (LL). De betekenis is dus spoor je paard aan verder te gaan. Het resultaat hiervan is, dat hij een plaats vindt waar hij in staat is zichzelf te verfrissen door iets te drinken en zich te wassen. Hij dacht dat hij in een waterloze woestijn was, en hij klaagde dat hij het moeilijk had door vermoeidheid van de reis en door dorst. In antwoord daarop wordt hem gezegd zijn paard, of het dier waarop hij reed, aan te sporen verder te draven tot waar hij rust zal vinden. Het is een les om niet te waanhopen onder moeilijke omstandigheden.
43a. Ahla-hoe kan ofwel zijn mensen ofwel zijn familie betekenen. Het geven van ahl aan hem betekent dat hij hen nogmaals ontmoette. De toevoeging van de gelijken van hen met hen, toont aan dat hier zijn volgelingen mee worden bedoeld. Zoals ik al gezegd heb, bevat de reis van Job een profetische verwijzing naar de reis van de Profeet (s.a.w.). In Madinah ontmoette de Profeet (s.a.w.) niet alleen weer zijn volgelingen die uit Makkah waren gevlucht, maar ook de gelijken van hen in Madinah, d.w.z. de Ansār van Madinah.
44a. Ik wijk hier af van de gewone vertaling van deze woorden die als volgt worden vertaald: "Neem in jouw hand een tak, en sla daarmee en breek de eed niet." Om deze woorden uit te leggen, wordt het verhaal eraan toegevoegd dat Job een eed had afgelegd om honderd zweepslagen aan zijn echtgenote te geven vanwege haar ongeduld in zijn kwelling, en dat hem geboden werd die eed te houden door haar te slaan met een takkenbos. Dit verhaal heeft geen grond. Zelfs als we deze vertaling zouden overnemen, dan nog zou de betekenis zijn dat Job werd opgedragen zijn vijanden, wanneer hij hen uiteindelijk zou overwinnen, mild te behandelen. Zoals een man die in plaats van het zwaard te gebruiken, een takkenbos gebruikt om zijn vijanden te straffen. Maar het woord dighth betekent een handvol twijgen of struiken maar ook een handvol wereldse bezittingen. De woorden āchidz al-dighth, die voorkomen in een hadies, worden door T uitgelegd als hij die wereldlijke goederen verwerft (LL). Van het woord darb is al gezegd dat het een aantal betekenissen draagt; zie 2:60a. Er zijn redenen om te aan te nemen dat Job een rijk man was, en vandaar dat ik denk dat hem hier gezegd wordt niet teveel betrokken te raken bij de verwerving van wereldse rijkdommen. Die zijn slechts in zoverre noodzakelijk, dat zij een man in staat moeten stellen er goedheid te verdienen.
50a. Dat wil zeggen dat de deuren van deze tuinen voor hen in dit leven al geopend zijn; ofwel dat zij voor hen altijd open staan.
52a. Zie 37:49a voor degenen met een bescheiden blik. In aanvulling daarop, worden zij atrāb oftewel leeftijdsgenoten genoemd. Dit om aan te geven dat hun groei begint met de groei van het geestelijk leven in de mens. Dit zijn dus de vruchten van hun goede daden, en of die nu zijn begaan door mannen of door vrouwen, allen zullen zij er gelijkelijk van proeven.
57a. Het woord ghassāq, wat normaal gesproken vertaald wordt met wondvocht, is eigenlijk een kwalificatie van drank (zoals ook hamim, wat kokend betekent), en betekent intens koud (T). Het betekent ook stinkend (LL), maar als het samen met hamim, oftewel kokend, genoemd wordt past de hier aangehouden betekenis beter samen in de context. Zij zullen gedwongen worden intens hete en intens koude dranken tot zich te nemen, omdat zij tot de twee uitersten gingen en niet de middenweg volgden.
58a. Azwādj is het meervoud van zaudj, wat een paar of één van een paar betekent, of ook soort of ras (LL). Het woord kan de betekenis dragen die het hier meekrijgt, of het kan in paren betekenen, en dit verwijst dan naar de twee uitersten, zoals in het voorgaande vers.
59a. Dit is het leger van de blinde volgelingen van onwaarheid.
60a. De sprekers zijn hier de blinde volgelingen, degenen die worden aangesproken zijn de groepsleiders.