PARAGRAAF 25: De bedevaart
197 ‘Al-Hadjdju ‘asj-hurum-ma’-loemaat. Faman-faraza fiehinnal-Hadjdja falaa rafasa wa laa fusoeqa wa laa djidaala fil-Hadjdj. Wa maa taf-‘aloe min gayriny-ya’-lam-hullaah. Wa tazawwadoe fa-‘inna gay-razzaadittaqwaa. Wattaqoeni yaaa-‘ulil-‘al-baab.
197 De maanden van de bedevaart zijn welbekend;(a) dus wie besluit de bedevaart daarin te volbrengen, zal er geen onbetamelijke taal zijn, noch beledigend, noch woordenwisselingen tijdens de bedevaart.(b) En wat voor goed jullie ook doen, Allāh weet het. En tref voorzieningen(c) voor julliezelf, waarbij het de beste voorziening is om aan jullie plicht te voldoen. En voldoe jullie plicht aan Mij, o mensen met verstand.
198 Laysa ‘alaykum djunnahun ‘an-tab-taghoe fazlam-mir-Rabbikum. Fa-‘izaaa ‘afaztum-min ‘Arafaa- tin-fazkurullaaha ‘indal-Masj-‘aril-Haraam. Wazkuroehu kamaa hadaakum, wa ‘in-kuntum-min-qablihie laminad-daaal-lien.
198 Het is voor jullie geen zonde te zoeken naar de weldaad van jullie Heer.(a) Dus wanneer jullie je voortspoeden vanuit ‘Arafāt,(b) gedenk (dan) Allāh dicht bij het Heilige Monument,(c) en gedenk Hem omdat Hij jullie geleid heeft, hoewel jullie daarvóór zeker tot de dwalenden behoorden.
199 Summa ‘afiezoe min haysu ‘afaazan-naasu was-taghfirullaah. ‘Innallaaha Ghafoerur-Rahiem.
199 Haast jullie dan voort vanwaar de mensen zich haasten, en vraag om de vergeving van Allāh. Waarlijk is Allāh Vergevensgezind, Barmhartig.(a)
200 Fa-‘izaa qa-zaytum-manaasika-kum faz-kurullaaha kazikrikum ‘aabaaa-‘akum ‘aw asjadda zikraa. Faminan-naasi many-yaqoelu Rabbanaaa ‘aatinaa fid-dunyaa wa maa lahoe fil-‘Aagirati min galaaq.
200 En wanneer jullie je devoties hebben volbracht, loof (dan) Allāh zoals jullie je vaderen loofden,(a) liever nog een oprechter loven. Maar er zijn sommige mensen die zeggen, Onze Heer, geef ons in de wereld. En voor hen is er geen aandeel in het Hiernamaals.
201 Wa minhum-many-yaqoelu Rabbanaaa ‘aatinaa fiddunyaa hasanatanw-wa fil-‘Aagirati hasana- tanw-wa qinaa ‘azaaban-Naar.
201 En onder hen is er een aantal dat zegt: Onze Heer, schenk ons goed in deze wereld en goed in het Hiernamaals, en spaar ons voor de straf van het Vuur.(a)
202 ‘Ulaaa-‘ika lahum nasiebum-mimmaa kasaboe: laahu Sarie-‘ul-hisaab.
202 Voor diegenen is er een deel vanwege wat zij hebben verdiend. En Allāh is snel met afrekenen.
203 Waz-kurullaaha fie ‘ayyaamim-ma’-doedaat. Famanta-‘adjdjala fie yawmayni falaaa-‘isma ‘alayh. wa man-ta-‘aggara falaaa ‘isma ‘alayhi limanittaqaa. Watta-qullaaha wa’-lamoe ‘annakum ‘ilayhi tuh-sjaroen.
203 En gedenkt Allāh tijdens de vastgestelde dagen.(a) En er kleeft geen zonde aan degene die zich na twee dagen weghaast, noch kleeft er zonde aan degene die achterblijft,(b) voor degene die aan zijn plicht voldoet. En voldoe jullie plicht aan Allāh, en weet, dat jullie tot Hem samengebracht zullen worden.
204 Wa minannaasi many-yu’-djibuka qawluhoe fil-hayaatid-dunyaa wa yusj-hiddullaaha ‘alaa maa fie qalbihie wa huwa ‘aladdul-gisaam.
204 En onder de mensen is degene wienswoorden over het leven in deze wereld jou plezieren, en hij roept Allāh aan als getuige voor wat er in zijn hart is, toch is hij de hevigste van de tegenstanders.(a)
205 Wa ‘izaa tawallaa sa-‘aa fil-‘ardi li-yufsida fiehaa wa yuh-likal-harsa wan-nasl. Wallaahu laa yuhibbul-fasaad.
205 En wanneer hij een gezaghebbende positie bekleedt, doet hij moeite onrust te stoken in het land, en akkergrond en oogsten te vernietigen; en Allāh houdt niet van onrust.
206 Wa ‘izaa qiela lahuttaqillaaha ‘agazat-hul-‘izzatu bil-‘ismi fahasbuhoe Djahannam; wa la-bi’-sal-mihaad!
206 En wanneer hem wordt gezegd, let goed op je plicht aan Allāh, brengt trost hem tot zonde – dus de hel is afdoende voor hem. En de rustplaats is zeker slecht.(a)
207 Wa minan-naasi many-yasjrie naf-sahub-teghaaa-‘a Marzaatillaah: wallaahu Ra-‘oefum-bil-‘ibaad.
207 En onder de mensen is degene die zich weggeeft om het behagen van Allāh te zoeken. En Allāh is Mededogend voor de dienaren.
208 Yaaa-‘ayyu-hallaziena ‘aamanud-guloe fis-Silmi kaaaffah; wa laa tattabi-‘oe gutuwaatisj-Sjaytaan. ‘Innahoe lakum ‘aduwwum-mubien.
208 O jullie die geloven, treed de absolute vrede binnena en volg niet in de voetsporen van de duivel. Waarlijk is hij jullie openlijke vijand.
209 Fa-‘in-zalaltum-mim-ba’-di maa djaaa-‘atkumul-Bayyinaatu fa’-lamoe ‘annallaaha ‘Aziezun- Hakiem.
209 Maar als jullie een misstap maken nadat er duidelijke bewijzen tot jullie zijn gekomen, weet dan dat Allāh Almachtig is Wijs.
210 Hal yanzuroena ‘illaaa ‘any-ya’-tiya-hummullaahu fie zulalim-minal-gamaami walmalaaa-‘ikatu wa quziyal-‘amr ? Wa ‘illallaahi turdja-‘ul-‘umoer.
210 Zij wachten op niets anders dan dat Allāh tot hen komt in de schaduwen van de wolken met engelen, en de zaak is (reeds) beslist. En tot Allāh worden (alle) zaken teruggebracht.(a)
-------------------------------------------------------
DE UITLEG:
197a. De bekende maanden zijn Sjawwāl, Dzoe-l-Qa‘dah en de eerste negen dagen van Dzoe-l-Hidjdjah. Het is tijdens deze dagen dat een mens in de staat van ihrām kan treden om een bedevaart te gaan doen.
197b. Er zijn drie dingen verboden tijdens de bedevaart, rafath, foesoeq en djidāl. Rafath betekent smerig, onbetamelijk, onbescheiden of obsceen taalgebruik (LL). Fasoeq betekent, volgens een uitspraak van de Profeet (s.a.w.), beledigend (Rz). Djidāl betekent twistend in een woordenwisseling of redetwistend of betwistend (LL). De bedevaart staat voor het laatste stadium in geestelijke ontwikeling en het wordt de bedevaartganger daarom bevolen geen woorden te gebruiken die voor iemand aanstootgevend kunnen zijn. De volmaakte liefde voor Allāh vereist volmaakte vrede met de mens; vandaar dat je er zorg voor moet dragen niemand te beledigen. In plaats daarvan wordt aanbevolen goed te doen met de woorden wat voor goed jullie ook doen, Allāh weet het.
197c. Met voorzieningen (zād) wordt proviand voor de reis naar Makkah bedoeld. Sommige mensen hadden de gewoonte om met onvoldoende middelen aan een bedevaart te beginnen, onder het voorwendsel dat zij op Allāh vertrouwden voor hun onderhoud. Maar de woorden hebben een diepere betekenis, en hiernaar wordt verwezen met de woorden de beste voorziening is om aan je plicht te voldoen, of het hoeden van jezelf voor het kwaad (taqwā). Dit geeft aan dat het voedsel voor de ziel (het voldoen aan je plicht), belangrijker is dan het voedsel voor het lichaam.
198a. Het zoeken naar de vrijgevigheid van de Heer (al-fadl) staat hier voor handelen (Rz). Het woord wordt in deze betekenis op verschillende plaatsen in de Heilige Qoer-ān gebruikt, zoals in 73:20. Wat er bedoeld wordt, is dat er geen kwaad in schuilt wanneer je brobeert je welstand te vergroten door tijdens de bedevaartperiode te handelen in Makkah. Vóór de komst van de Islām werden er tijdens de bedevaartperiode jaarmakrten gehouden met handel tot doel, waarvan de bekendste de ‘Oekāz. Madjinnah en Dzoe-l-Madjāz waren. De moeslims dachten dat het verzetten van enig werk voor werelds gewin in strijd was met het verheven geestelijk doel wat zij voor ogen hadden met de bedevaart (B. 25:150). Het werd verteld dat dit niet zo was en dat wereldse vooruitgang gecombineerd kon worden met geestelijke ontwikkeling. Er konden tijdens de bedevaart ook vergaderingen gehouden worden in Makkah, met als doel de moeslimwereld te inspireren over de oplossing van andere wereldproblemen.
198b. ‘Arafāt is de plaats waar de bedevaartgangers samenkomen op de negende Dzoe-l-Hidjdjah. Het ligt op ongeveer op negen mijl van Makkah. Hier bezingt een grote bijeemkomst uit alle landen en van aale volkeren de glorie van Allāh. In een gewaad, met een uitspraak, labbaika Allāh-oemma labbaika (hier ben ik, O Allāh, in Uw tegenwoordigheid). Hier spreekt de Imām, staande op Djabal Rahmat, de Berg van Genade, de gehele bijeenkomst toe. Het woord ‘Arafāt is afgeleid van ‘arafa, hij wist een ding, of maakte zichzelf bekend met een ding, en deze naam verwijst zonder twijfel naar het feit dat hier mensen werkelijk de doorluchtige Goddelijke aanwezigheid voelen. Ifādah betekend het komen of voorttrekken met zeer velen (LL).
198c. De Masj’ar al-harām wat letterlijk het Heilige Monument betekent, staat voor een plaats die bekend is als Moezdalafah, of het gebied die eraan grenst, waar de bedevaartgangers stoppen voor de nacht na hun terugkeer van ‘Arafāt op de avond van de negende Dzoe-l-Hidjdjah,
199a. De Qoeraisj en de Kanānah, die zichzelf als de Hams gedroegen om te wijzen op hun kracht, waren gewoon in Moezdalafah te blijven, omdat ze het beneden hun waardigheid vonden andere bedevaartgangers te vergezellen op hun tocht naar de vlakte van ‘Arafāt. Omdat alle verschillen door de Islām gelijk werden getrokken, werd hen gezegd dat ze zichzelf moesten beschouwen als gelijk aan anderen (B. 25:91).
200a. In de dagen van onwetendheid schepte men onderling op over de grootsheid van hun vaderen, nadat de bedevaart was volbracht en wanneer men zich verzamelde in ‘Oekāz en andere plaatsen. Dit laat zien wat de Qoer-ān vernitigde en wat hij opbouwde; wat hij wegmaaide en wat hij ervoor in de plaats stelde. Het was verboden op te scheppen over de grootsheid van hun vaderen en in plaats daarvan werd er bevolen de lof van Allāh te bezingen, omdat Hij hen veel grootser zou maken dan hun voorvaderen. En de onbelangrijke Arabische natie werd een grootse natie, de grootste natie ter wereld, want deze combineerde haar fysieke veroveringen met intellectuele en morele overwinningen.
201a. Dit is het gebed van de ware moeslim. Omdat hem geleerd is te bidden voor het goede zowel in dit leven als in het volgende, moet hij tot het uiterste gaan om het goede in dit leven als ook in het Hiernamaals te bereiken. De Islām biedt een tussenweg tussen materialisme en een monnikenleven.
203a. De aangewezen dagen zijn de drie dagen die volgen op de dag der Opoffering, en worden de dagen van Tasjriq genoemd.
203b. Gewoonlijk vertrekken bedevaartgangers in de middag van de laatste dag van de dagen van Tasjriq, maar het is hen toegestaan op de avond van de tweede dag te vertrekken.
204a. Er zijn verschillende veronderstellingen gedaan omtrent de persoon waar hier specifiek naar verwezen zou worden, maar de beste autoriteiten zijn het erover eens dat er geen bepaalde persoon bedoeld word (Rz). De context geeft ook aan dat de woorden verwijzen naar onruststokers die de Profeet (s.a.w.) verzekerden van hun sympathie voor hem, maar die in werkelijkheid wachtten op een kans om de moeslims een verlies toe te brengen.
206a. Mihād (rustplaats) betekent een wieg, en ook wat een mens voor zichzelf heeft gemaakt (LL). Deze beide beschrijvingen illustreren de aard van de hel. Het is iets wat de mens voor zichzelf heeft gemaakt. Wat betreft de geestelijke groei in het Hiernamaals, dient de hel voor hen die deze groei vertraagden door teveel in deze wereld op te gaan of door een verkeerd pad te volgen, hetzelfde doel als de wieg voor een kind. Elders wordt de hel een oemm of moeder genoemd (101:9).
208a. Hier wordt aan de moeslims verteld dat de Waarheid alleen gevestigd kan woren als ze zich er met hun hele hart voor inzetten. Het woord silm betekent zowel vrede als onderwerping (R). In feite is volledige onderwerping van Allāh gelijk aan absolute vrede.
210a. De komst van Allāh staat voor de uitvoering van Zijn gebod of voor de komst van de dreigende straf voor degenen die de Islām wilden vernietigen. De zaak is reeds beslist, wordt ons verteld, omdat in de vroegste openbaringen herhaaldelijk duidelijk is gemaakt dat alle tegenstand tegen de Islām tot niets zou worden teruggebracht. Elders wordt gezegd: "Zien zij iets anders tegemoet dan dat de engelen tot hen zullen komen of dat het bevel van jouw Heer ten uitvoer zal worden gebracht." En er wordt aan toegevoegd: "Dus het kwaad dat zij hebben verricht, heeft henzelf geraakt, en wat zij bespotten omvatte hen" (16:33, 34). Dezelfde zinsnede wordt ook gebruikt in 59:2, om de uitvoering van de Goddelijke straf te beschrijven. Er wordt hier gesproken over de joden, die uiteindelijk werden verbannen op grond van hun wangedrag:"…terwijl zij dachten dat hun vestingen hen zouden beschermen tegen Allāh. Maar Allāh kwam tot hen vanuit een plaats die zij niet verwachtten." In de schaduwen van de wolken schuilt een verwijzing naar het neerkomen van regen gedurende de strijd van Badr (8:11) wat een van de redenen was voor de vernietiging van de vijand.
197 ‘Al-Hadjdju ‘asj-hurum-ma’-loemaat. Faman-faraza fiehinnal-Hadjdja falaa rafasa wa laa fusoeqa wa laa djidaala fil-Hadjdj. Wa maa taf-‘aloe min gayriny-ya’-lam-hullaah. Wa tazawwadoe fa-‘inna gay-razzaadittaqwaa. Wattaqoeni yaaa-‘ulil-‘al-baab.
197 De maanden van de bedevaart zijn welbekend;(a) dus wie besluit de bedevaart daarin te volbrengen, zal er geen onbetamelijke taal zijn, noch beledigend, noch woordenwisselingen tijdens de bedevaart.(b) En wat voor goed jullie ook doen, Allāh weet het. En tref voorzieningen(c) voor julliezelf, waarbij het de beste voorziening is om aan jullie plicht te voldoen. En voldoe jullie plicht aan Mij, o mensen met verstand.
198 Laysa ‘alaykum djunnahun ‘an-tab-taghoe fazlam-mir-Rabbikum. Fa-‘izaaa ‘afaztum-min ‘Arafaa- tin-fazkurullaaha ‘indal-Masj-‘aril-Haraam. Wazkuroehu kamaa hadaakum, wa ‘in-kuntum-min-qablihie laminad-daaal-lien.
198 Het is voor jullie geen zonde te zoeken naar de weldaad van jullie Heer.(a) Dus wanneer jullie je voortspoeden vanuit ‘Arafāt,(b) gedenk (dan) Allāh dicht bij het Heilige Monument,(c) en gedenk Hem omdat Hij jullie geleid heeft, hoewel jullie daarvóór zeker tot de dwalenden behoorden.
199 Summa ‘afiezoe min haysu ‘afaazan-naasu was-taghfirullaah. ‘Innallaaha Ghafoerur-Rahiem.
199 Haast jullie dan voort vanwaar de mensen zich haasten, en vraag om de vergeving van Allāh. Waarlijk is Allāh Vergevensgezind, Barmhartig.(a)
200 Fa-‘izaa qa-zaytum-manaasika-kum faz-kurullaaha kazikrikum ‘aabaaa-‘akum ‘aw asjadda zikraa. Faminan-naasi many-yaqoelu Rabbanaaa ‘aatinaa fid-dunyaa wa maa lahoe fil-‘Aagirati min galaaq.
200 En wanneer jullie je devoties hebben volbracht, loof (dan) Allāh zoals jullie je vaderen loofden,(a) liever nog een oprechter loven. Maar er zijn sommige mensen die zeggen, Onze Heer, geef ons in de wereld. En voor hen is er geen aandeel in het Hiernamaals.
201 Wa minhum-many-yaqoelu Rabbanaaa ‘aatinaa fiddunyaa hasanatanw-wa fil-‘Aagirati hasana- tanw-wa qinaa ‘azaaban-Naar.
201 En onder hen is er een aantal dat zegt: Onze Heer, schenk ons goed in deze wereld en goed in het Hiernamaals, en spaar ons voor de straf van het Vuur.(a)
202 ‘Ulaaa-‘ika lahum nasiebum-mimmaa kasaboe: laahu Sarie-‘ul-hisaab.
202 Voor diegenen is er een deel vanwege wat zij hebben verdiend. En Allāh is snel met afrekenen.
203 Waz-kurullaaha fie ‘ayyaamim-ma’-doedaat. Famanta-‘adjdjala fie yawmayni falaaa-‘isma ‘alayh. wa man-ta-‘aggara falaaa ‘isma ‘alayhi limanittaqaa. Watta-qullaaha wa’-lamoe ‘annakum ‘ilayhi tuh-sjaroen.
203 En gedenkt Allāh tijdens de vastgestelde dagen.(a) En er kleeft geen zonde aan degene die zich na twee dagen weghaast, noch kleeft er zonde aan degene die achterblijft,(b) voor degene die aan zijn plicht voldoet. En voldoe jullie plicht aan Allāh, en weet, dat jullie tot Hem samengebracht zullen worden.
204 Wa minannaasi many-yu’-djibuka qawluhoe fil-hayaatid-dunyaa wa yusj-hiddullaaha ‘alaa maa fie qalbihie wa huwa ‘aladdul-gisaam.
204 En onder de mensen is degene wienswoorden over het leven in deze wereld jou plezieren, en hij roept Allāh aan als getuige voor wat er in zijn hart is, toch is hij de hevigste van de tegenstanders.(a)
205 Wa ‘izaa tawallaa sa-‘aa fil-‘ardi li-yufsida fiehaa wa yuh-likal-harsa wan-nasl. Wallaahu laa yuhibbul-fasaad.
205 En wanneer hij een gezaghebbende positie bekleedt, doet hij moeite onrust te stoken in het land, en akkergrond en oogsten te vernietigen; en Allāh houdt niet van onrust.
206 Wa ‘izaa qiela lahuttaqillaaha ‘agazat-hul-‘izzatu bil-‘ismi fahasbuhoe Djahannam; wa la-bi’-sal-mihaad!
206 En wanneer hem wordt gezegd, let goed op je plicht aan Allāh, brengt trost hem tot zonde – dus de hel is afdoende voor hem. En de rustplaats is zeker slecht.(a)
207 Wa minan-naasi many-yasjrie naf-sahub-teghaaa-‘a Marzaatillaah: wallaahu Ra-‘oefum-bil-‘ibaad.
207 En onder de mensen is degene die zich weggeeft om het behagen van Allāh te zoeken. En Allāh is Mededogend voor de dienaren.
208 Yaaa-‘ayyu-hallaziena ‘aamanud-guloe fis-Silmi kaaaffah; wa laa tattabi-‘oe gutuwaatisj-Sjaytaan. ‘Innahoe lakum ‘aduwwum-mubien.
208 O jullie die geloven, treed de absolute vrede binnena en volg niet in de voetsporen van de duivel. Waarlijk is hij jullie openlijke vijand.
209 Fa-‘in-zalaltum-mim-ba’-di maa djaaa-‘atkumul-Bayyinaatu fa’-lamoe ‘annallaaha ‘Aziezun- Hakiem.
209 Maar als jullie een misstap maken nadat er duidelijke bewijzen tot jullie zijn gekomen, weet dan dat Allāh Almachtig is Wijs.
210 Hal yanzuroena ‘illaaa ‘any-ya’-tiya-hummullaahu fie zulalim-minal-gamaami walmalaaa-‘ikatu wa quziyal-‘amr ? Wa ‘illallaahi turdja-‘ul-‘umoer.
210 Zij wachten op niets anders dan dat Allāh tot hen komt in de schaduwen van de wolken met engelen, en de zaak is (reeds) beslist. En tot Allāh worden (alle) zaken teruggebracht.(a)
-------------------------------------------------------
DE UITLEG:
197a. De bekende maanden zijn Sjawwāl, Dzoe-l-Qa‘dah en de eerste negen dagen van Dzoe-l-Hidjdjah. Het is tijdens deze dagen dat een mens in de staat van ihrām kan treden om een bedevaart te gaan doen.
197b. Er zijn drie dingen verboden tijdens de bedevaart, rafath, foesoeq en djidāl. Rafath betekent smerig, onbetamelijk, onbescheiden of obsceen taalgebruik (LL). Fasoeq betekent, volgens een uitspraak van de Profeet (s.a.w.), beledigend (Rz). Djidāl betekent twistend in een woordenwisseling of redetwistend of betwistend (LL). De bedevaart staat voor het laatste stadium in geestelijke ontwikeling en het wordt de bedevaartganger daarom bevolen geen woorden te gebruiken die voor iemand aanstootgevend kunnen zijn. De volmaakte liefde voor Allāh vereist volmaakte vrede met de mens; vandaar dat je er zorg voor moet dragen niemand te beledigen. In plaats daarvan wordt aanbevolen goed te doen met de woorden wat voor goed jullie ook doen, Allāh weet het.
197c. Met voorzieningen (zād) wordt proviand voor de reis naar Makkah bedoeld. Sommige mensen hadden de gewoonte om met onvoldoende middelen aan een bedevaart te beginnen, onder het voorwendsel dat zij op Allāh vertrouwden voor hun onderhoud. Maar de woorden hebben een diepere betekenis, en hiernaar wordt verwezen met de woorden de beste voorziening is om aan je plicht te voldoen, of het hoeden van jezelf voor het kwaad (taqwā). Dit geeft aan dat het voedsel voor de ziel (het voldoen aan je plicht), belangrijker is dan het voedsel voor het lichaam.
198a. Het zoeken naar de vrijgevigheid van de Heer (al-fadl) staat hier voor handelen (Rz). Het woord wordt in deze betekenis op verschillende plaatsen in de Heilige Qoer-ān gebruikt, zoals in 73:20. Wat er bedoeld wordt, is dat er geen kwaad in schuilt wanneer je brobeert je welstand te vergroten door tijdens de bedevaartperiode te handelen in Makkah. Vóór de komst van de Islām werden er tijdens de bedevaartperiode jaarmakrten gehouden met handel tot doel, waarvan de bekendste de ‘Oekāz. Madjinnah en Dzoe-l-Madjāz waren. De moeslims dachten dat het verzetten van enig werk voor werelds gewin in strijd was met het verheven geestelijk doel wat zij voor ogen hadden met de bedevaart (B. 25:150). Het werd verteld dat dit niet zo was en dat wereldse vooruitgang gecombineerd kon worden met geestelijke ontwikkeling. Er konden tijdens de bedevaart ook vergaderingen gehouden worden in Makkah, met als doel de moeslimwereld te inspireren over de oplossing van andere wereldproblemen.
198b. ‘Arafāt is de plaats waar de bedevaartgangers samenkomen op de negende Dzoe-l-Hidjdjah. Het ligt op ongeveer op negen mijl van Makkah. Hier bezingt een grote bijeemkomst uit alle landen en van aale volkeren de glorie van Allāh. In een gewaad, met een uitspraak, labbaika Allāh-oemma labbaika (hier ben ik, O Allāh, in Uw tegenwoordigheid). Hier spreekt de Imām, staande op Djabal Rahmat, de Berg van Genade, de gehele bijeenkomst toe. Het woord ‘Arafāt is afgeleid van ‘arafa, hij wist een ding, of maakte zichzelf bekend met een ding, en deze naam verwijst zonder twijfel naar het feit dat hier mensen werkelijk de doorluchtige Goddelijke aanwezigheid voelen. Ifādah betekend het komen of voorttrekken met zeer velen (LL).
198c. De Masj’ar al-harām wat letterlijk het Heilige Monument betekent, staat voor een plaats die bekend is als Moezdalafah, of het gebied die eraan grenst, waar de bedevaartgangers stoppen voor de nacht na hun terugkeer van ‘Arafāt op de avond van de negende Dzoe-l-Hidjdjah,
199a. De Qoeraisj en de Kanānah, die zichzelf als de Hams gedroegen om te wijzen op hun kracht, waren gewoon in Moezdalafah te blijven, omdat ze het beneden hun waardigheid vonden andere bedevaartgangers te vergezellen op hun tocht naar de vlakte van ‘Arafāt. Omdat alle verschillen door de Islām gelijk werden getrokken, werd hen gezegd dat ze zichzelf moesten beschouwen als gelijk aan anderen (B. 25:91).
200a. In de dagen van onwetendheid schepte men onderling op over de grootsheid van hun vaderen, nadat de bedevaart was volbracht en wanneer men zich verzamelde in ‘Oekāz en andere plaatsen. Dit laat zien wat de Qoer-ān vernitigde en wat hij opbouwde; wat hij wegmaaide en wat hij ervoor in de plaats stelde. Het was verboden op te scheppen over de grootsheid van hun vaderen en in plaats daarvan werd er bevolen de lof van Allāh te bezingen, omdat Hij hen veel grootser zou maken dan hun voorvaderen. En de onbelangrijke Arabische natie werd een grootse natie, de grootste natie ter wereld, want deze combineerde haar fysieke veroveringen met intellectuele en morele overwinningen.
201a. Dit is het gebed van de ware moeslim. Omdat hem geleerd is te bidden voor het goede zowel in dit leven als in het volgende, moet hij tot het uiterste gaan om het goede in dit leven als ook in het Hiernamaals te bereiken. De Islām biedt een tussenweg tussen materialisme en een monnikenleven.
203a. De aangewezen dagen zijn de drie dagen die volgen op de dag der Opoffering, en worden de dagen van Tasjriq genoemd.
203b. Gewoonlijk vertrekken bedevaartgangers in de middag van de laatste dag van de dagen van Tasjriq, maar het is hen toegestaan op de avond van de tweede dag te vertrekken.
204a. Er zijn verschillende veronderstellingen gedaan omtrent de persoon waar hier specifiek naar verwezen zou worden, maar de beste autoriteiten zijn het erover eens dat er geen bepaalde persoon bedoeld word (Rz). De context geeft ook aan dat de woorden verwijzen naar onruststokers die de Profeet (s.a.w.) verzekerden van hun sympathie voor hem, maar die in werkelijkheid wachtten op een kans om de moeslims een verlies toe te brengen.
206a. Mihād (rustplaats) betekent een wieg, en ook wat een mens voor zichzelf heeft gemaakt (LL). Deze beide beschrijvingen illustreren de aard van de hel. Het is iets wat de mens voor zichzelf heeft gemaakt. Wat betreft de geestelijke groei in het Hiernamaals, dient de hel voor hen die deze groei vertraagden door teveel in deze wereld op te gaan of door een verkeerd pad te volgen, hetzelfde doel als de wieg voor een kind. Elders wordt de hel een oemm of moeder genoemd (101:9).
208a. Hier wordt aan de moeslims verteld dat de Waarheid alleen gevestigd kan woren als ze zich er met hun hele hart voor inzetten. Het woord silm betekent zowel vrede als onderwerping (R). In feite is volledige onderwerping van Allāh gelijk aan absolute vrede.
210a. De komst van Allāh staat voor de uitvoering van Zijn gebod of voor de komst van de dreigende straf voor degenen die de Islām wilden vernietigen. De zaak is reeds beslist, wordt ons verteld, omdat in de vroegste openbaringen herhaaldelijk duidelijk is gemaakt dat alle tegenstand tegen de Islām tot niets zou worden teruggebracht. Elders wordt gezegd: "Zien zij iets anders tegemoet dan dat de engelen tot hen zullen komen of dat het bevel van jouw Heer ten uitvoer zal worden gebracht." En er wordt aan toegevoegd: "Dus het kwaad dat zij hebben verricht, heeft henzelf geraakt, en wat zij bespotten omvatte hen" (16:33, 34). Dezelfde zinsnede wordt ook gebruikt in 59:2, om de uitvoering van de Goddelijke straf te beschrijven. Er wordt hier gesproken over de joden, die uiteindelijk werden verbannen op grond van hun wangedrag:"…terwijl zij dachten dat hun vestingen hen zouden beschermen tegen Allāh. Maar Allāh kwam tot hen vanuit een plaats die zij niet verwachtten." In de schaduwen van de wolken schuilt een verwijzing naar het neerkomen van regen gedurende de strijd van Badr (8:11) wat een van de redenen was voor de vernietiging van de vijand.