Dit hoofdstuk is De Rots genoemd, naar de Bewoners van de Rots in v. 80, wier lot wordt vermeld als waarschuwing voor degenen die een moord op de Profeet (s.a.w.) overwogen. Terwijl dit hoofdstuk aan de ene kant de boodschap van Waarheid die is opgenomen in verhevigt het aan de andere kant de waarschuwing tegen degenen die gebrand waren op haar vernietiging. Deze waarschuwing is ook in de voorgaande hoofdstukken opgenomen.
Het vorige hoofdstuk sloot af met een waarschuwing aan het adres van de tegenstanders voor het einde dat hen voorbestemd was. Dit thema wordt in het begin van dit hoofdstuk voortgezet. De Qoer-ān, die bedoeld is voor het welzijn van de mensheid, moet immers beschermd worden tegen alle kwade intenties. Vandaar dat reeds in de allereerste paragraaf de grootse belofte wordt gedaan, dat de Qoer-ān voor altijd beschermd zal zijn tegen alle vormen van corruptie en uiteraard ook tegen alle pogingen om zijn boodschap teniet te doen. In de volgende paragraaf wordt ons verteld dat alle dingen beheerst worden door Allāh, zodat de onruststokers de uitverkorenen geen schade toe kunnen dienen, en zodat de tekenen van de zege van de Waarheid al waargenomen konden worden. In de derde paragraaf wordt gesteld dat de duivel de rechtschapen dienaren altijd heeft tegengewerkt, maar dat zijn tegenstand altijd gedoemd was te mislukken. De volgende paragraaf verwijst naar de gebeurtenis in de geschiedenis van Abraham, wanneer hij het goede nieuws ontvangt van de geboorte van een zoon door wie later een grote natie gezegend zou worden. Op het zelfde moment belooft deze paragraaf genade aan de rechtschapenen. De boodschappers die Abraham het nieuws van een zoon brachten, brachten hem ook het nieuws dat Lots volk vernietigd zou worden vanwege hun grote onrechtvaardigheid. De vijfde paragraaf gaat over de bestraffing van de schuldige mensen die niet wilden luisteren naar Lot, en sluit af met een verwijzing naar Sjoe‘aib, ook een afstammeling van Abraham. De Arabieren worden echter ook gewaarschuwd voor het lot van een volk dichterbij huis, de Thamoed. Dit volk woonde in rotsen en hen wordt verteld dat, vanwege het zeer grote belang van de boodschap van de Qoer-ān, hun bespotting en tegenstand niet ongestraft zou blijven.
Iedereen is het erover eens dat het hoofdstuk in Makkah werd geopenbaard. Het wordt in het algemeen echter gezien als een vroeger hoofdstuk dan de andere hoofdstukken van deze groep.
Het vorige hoofdstuk sloot af met een waarschuwing aan het adres van de tegenstanders voor het einde dat hen voorbestemd was. Dit thema wordt in het begin van dit hoofdstuk voortgezet. De Qoer-ān, die bedoeld is voor het welzijn van de mensheid, moet immers beschermd worden tegen alle kwade intenties. Vandaar dat reeds in de allereerste paragraaf de grootse belofte wordt gedaan, dat de Qoer-ān voor altijd beschermd zal zijn tegen alle vormen van corruptie en uiteraard ook tegen alle pogingen om zijn boodschap teniet te doen. In de volgende paragraaf wordt ons verteld dat alle dingen beheerst worden door Allāh, zodat de onruststokers de uitverkorenen geen schade toe kunnen dienen, en zodat de tekenen van de zege van de Waarheid al waargenomen konden worden. In de derde paragraaf wordt gesteld dat de duivel de rechtschapen dienaren altijd heeft tegengewerkt, maar dat zijn tegenstand altijd gedoemd was te mislukken. De volgende paragraaf verwijst naar de gebeurtenis in de geschiedenis van Abraham, wanneer hij het goede nieuws ontvangt van de geboorte van een zoon door wie later een grote natie gezegend zou worden. Op het zelfde moment belooft deze paragraaf genade aan de rechtschapenen. De boodschappers die Abraham het nieuws van een zoon brachten, brachten hem ook het nieuws dat Lots volk vernietigd zou worden vanwege hun grote onrechtvaardigheid. De vijfde paragraaf gaat over de bestraffing van de schuldige mensen die niet wilden luisteren naar Lot, en sluit af met een verwijzing naar Sjoe‘aib, ook een afstammeling van Abraham. De Arabieren worden echter ook gewaarschuwd voor het lot van een volk dichterbij huis, de Thamoed. Dit volk woonde in rotsen en hen wordt verteld dat, vanwege het zeer grote belang van de boodschap van de Qoer-ān, hun bespotting en tegenstand niet ongestraft zou blijven.
Iedereen is het erover eens dat het hoofdstuk in Makkah werd geopenbaard. Het wordt in het algemeen echter gezien als een vroeger hoofdstuk dan de andere hoofdstukken van deze groep.