PARAGRAAF 11: Dzoe-l-qarnain en Gog en Magog
83 Wa yas-‘aloenaka ‘an–Zil–Qarnayn. Qul sa-‘atloe ‘alaykum-minhu ziekraa.
83 En zij zullen jou vragen naar Dzoe-l-qarnain.a Zeg: Ik zal jullie een verhaal over hem vertellen.
84 ‘Inna makkannaa lahoe fil-‘ardi wa ‘aataynaahu min kulli sjay-‘in-sababaa.
84 Waarlijk vestigden Wij hem in het land en schonken hem middelen die hem overal toegang toe verschaffen;
85 Fa-‘atba-‘a sababaa.
85 Toen volgde hij een route.
86 Hattaaa ‘izaa balaga maghri-basjsjamsi wadjadahaa taghrubu fie ‘aynin hami-‘atinwwa wadjada ‘indahaa Qawmaa. Qulnaa yaa–Zal–Qarnayni ‘immaaa ‘an tu-‘azziba wa ‘immaaa ‘an tattagiza fiehim husnaa.
86 Totdat hij, toen hij de plek bereikte waar de zon ondergaat,a zag dat deze onderging in een zwarte zee,b en hij daar een volk aantrof. Wij zeiden: O Dzoe-l-qarnain, straf hen of breng hen voordeel.
87 Qaala ‘ammaa man zalama fa-sawfa nu-‘azzibuhoe summa yuraddu ‘ilaa Rabbihie fayu-‘azzibuhoe ‘azaaban-nukraa.
87 Hij zei: Wat betreft degenen die onrechtvaardig is, wij zullen hem straffen, dan zal hij tot zijn Heer worden teruggebracht en Hij zal hem straffen met een afschrikwekkende straf.
88 Wa ‘ammaa man ‘aamana wa ‘amila saalihan-falahoe djazaaa-‘anil-husnaa, wa sanaqoelu lahoe min ‘amrinaa yusraa.
88 En wat betreft degene die gelooft en goeddoet, voor hem is er een goede beloning, en Wij zullen eenvoudige woorden uit Ons gebod tot hem richten.a
89 Summa ‘atba-‘a sababaa.
89 Toen volgde hij een route.
90 Hattaaa ‘izaa balagha matli-‘asj-sjamsi wadjadahaa tatlu-‘u ‘alaa qawmil-lam-nadj-‘allahum-min-doenihaa sitraa.
90 Totdat hij, toen hij (het land van) de opgaande zon bereikte, zag dat deze opging boven een volk aan wie Wij geen bescherming hiertegen hadden geschonkena –
91 Kazaalik : wa qad ‘ahatnaa bimaa ladayhi gubraa.
91 Zo was het. En Wij waren volledig op de hoogte van wat hij had.
92 Summa ‘atba-‘a sababaa,
92 Toen volgde hij een route.
93 Hattaaa ‘izaa balaga baynas-saddayni wadjada min-doenihimaa qawmal-laa yakaadoena yafqa-hoena qawlaa.
93 Totdat hij, toen hij (een plek) tussen de twee bergen bereikte, aan die zijde daarvan een volk aantrof dat nawelijks een woord kon verstaan.a
94 Qaaloe yaa–Zal–Qarnayni ‘inna Ya-djoedja wa Ma’-djoedja mufsidoena fil-‘ardi fahal nadj-‘alu laka gardjan ‘alaaa ‘an-tadj-‘ala baynanaa wa baynahoem saddaa ?
94 Zij zeiden: O Dzoe-l-qarnain, Gog en Magog brengen onheil over het land. Mogen wij jou dan eer bewijzen onder de voorwaarde dat jij een barrière opwerpt tussen ons en hen.a
95 Qaala maa makkannie fiehi Rabbie gayrun-fa-‘a-‘ienoenie bi-qoewwatin ‘adj-‘al baynakum wa baynahum radmaa :
95 Hij zei: Hetgeen waarin mijn Heer mij heeft bevestigd is beter, dus als jullie mij helpen met slechts de kracht (van mensen), dan zal ik een versterkte barrière opwerpen tussen jullie en hen:
96 ‘Aatoenie zubaral-hadied. Hattaaa ‘izaa saawaa baynassadafayni qaalanfukhoe : hattaaa ‘izaa dja-‘alahoe naaran qaala ‘aatoenie ‘ufrig ‘alayhi qitraa.
96 Breng mij ijzeren blokken.a Uiteindelijk, toen hij de ruimte tussen de twee berghellingen had gevuld, zei hij: Blaas. Totdat hij, toen hij het (als) vuur had gemaakt, zei: Breng mij gesmolten koper om er overheen te gieten.
97 Famastaa-‘oe ‘any-yazharoehu wa mastataaa-‘oe lahoe naqbaa.
97 Dus waren zij niet in staat er overheen te klimmen, noch konden zij er een gat in maken.
98 Qaala haazaa rahmatummir–Rabbie: fa-‘izaa djaaa-‘a wa’-du Rabbie dja-‘alahoe dakkaaa; wa kaana wa’-du Rabbie haqqaa.
98 Hij zei: Dit is een genade van mijn Heer maar wanneer de belofte van mijn Heer bewaarheid wordt dan zal Hij hem vergruizen, en de belofte van mijn Heer is altijd waar.a
99 Wa taraknaa ba’-zahum Yawma-‘iziny-yamoedju fie ba’-zinwwa nufikha fis-Soeri fadjama’-naahum djam-‘aa.
99 En op die dag zullen Wij sommigen van hen laten optrekken tegen anderen en de trompet zal worden geblazen, dan zullen Wij hen allen samenbrengen.a
100 Wa ‘araznaa Djahannama Yawma-‘izil-lil-kaafiriena ‘ardaa,-
100 En op die dag zullen Wij de hel zichtbaar gemaakt voor de ongelovigen brengen,a
101 ‘Allaziena kaanat ‘a’-yunuhum fie gitaaa-‘in zikrie wa kaanoe laa yastatie-‘oena sam-‘aa.
101 Van wie de ogen bedekt bleven voor Mijn Herinnering, en zij konden het niet verdragen te luisteren.a
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
83a. Het woord qarn betekent een hoorn, als ook een generatie of een eeuw. Dzoe-l-qarnain betekent daarom letterlijk de twee-hoornige, of iemand die tot twee generaties behoort, of tot twee eeuwen. Het lijkt erop dat hier verwezen wordt naar de tweehoornige ram uit Daniёls visioen (Dan. 8:3), die hij interpreteerde als de koninkrijken van de Meden en de Perzen. Deze twee rijken waren tot йén koninkrijk verenigd onder één heerser, Cyrus, die in de Bijbel foutief Darius wordt genoemd (En. Bib. en Jewish En., Art. "Darius"). Het visioen van Daniel verwijst echter niet naar Cyrus, maar naar Darius I Hystaspes (521–485 v. Chr.), "die de joden toestond hun tempel te herbouwen, en aan lijk in Neh. 12:22. Zijn vrijgevigheid ten opzichte van de joden is volledig in overeenstemming met wat we verder weten van zijn houding ten opzichte van onderworpen naties en hun religies" (En. Bib. "Darius").
Dat “de tweehoornige ram” uit Daniёls visioen de koning van de Meden en de Perzen is, wordt duidelijk gemaakt in Daniёls boek, waar de interpretatie van de droom met de volgende woorden wordt weergegeven: “De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen” (Dan. 8:20). In de Qoer-ān is de verwijzing die we vinden in de geschiedenis van Dzoe-l-qarnain naar Darius I: “Darius was de oprichter van het Perzische Rijk. Zijn veroveringen dienden om de grenzen van zijn rijk in Armeniё, de Kaukasus en India af te zetten, en langs de Toeranische steppes en de hooglanden van Centraal Aziё” (Jewish En., “Darius”). De volgende opmerkingen in de En. Br. sterken dit gezichtspunt: “Darius komt uit zijn geschriften naar voren als een fervent gelovige in de ware religie van Zarathoestra. Hij was echter ook een groot staatsman en organisator. De tijd van de veroveringen was ten einde gekomen. De oorlogen die Darius ondernam, zoals die van Augustus, dienden slechts om sterke natuurlijke grenzen voor zijn rijk te winnen en de barbaarse stammen zo op een afstand te houden. Zo onderwierp Darius de woeste volkeren uit de Pontische en Armeense bergen, en breidde hij het Perzische domein uit tot aan de Kaukasus. Om dezelfde reden vocht hij tegen de Sacae en andere Toeranische stammen". Dit citaat omschrijft Darius als een fervent gelovige in de ware religie van Zarathoestra, het omschrijft zijn onderwerping van de barbaarse stammen aan de grenzen en ook hoe hij natuurlijke grenzen voor zijn rijk verwierf, het beschrijft zijn strijd tegen de Sacae, en al deze feiten duidelijk aan dat hij de Dzoe-l-qarnain uit de Qoer-ān is.
86a. Maghrib al-sjams, ofwel de plaats waar de zon ondergaat, duidt op het meest westerlijke punt van zijn rijk. Hier kon hij namelijk, tijdens zijn tochten naar het westen, niet voorbij trekken.
86b. De Arabische woorden zijn ‘ain-in hami’at-in, wat letterlijk een zwarte zee betekent. ‘Ain betekent een overvloed aan water, of een plaats waar water zich verzamelt en blijft liggen, en himiat betekent zwarte modder (T, LL). De plaats waarnaar verwezen wordt is de Zwarte Zee. Armeniё viel namelijk binnen de grenzen van het Koninkrijk van Perziё, en de Zwarte Zee vormde dus de noordwest-grens van het rijk.
88a. Daar Darius een ware volgeling was van Zarathoestra, de bekende Perzische profeet, lijkt het erop dat hij deze stammen uitnodigde tot deze religie.
90a. De drie reizen waarop gezinspeeld wordt, lijken ondernomen te zijn met het doel de grenzen van het rijk te versterken. De belangrijkste reis wordt besproken in v. 93, namelijk die naar het deel van de grens tussen de Kaspische en de Zwarte Zee, waar de Kaukasus een natuurlijke bescherming verschafte tegen de aanvallen van de Scythen. Darius trekt eerst westelijk naar de Zwarte Zee (v. 85, 86). Dan onderneemt hij een reis naar het oosten – het land van de rijzende zon. De beschrijving van de mensen die daar werden aangetroffen, een volk dat geen bescherming had tegen de zon, is een beschrijving van de barbaarse inheemse stammen aan de kust van de Kaspische Zee. De En. Br. zegt in een artikel over Media: “De namen in Assyrische geschriften bewijzen dat de stammen in de Zagros en de noordelijke delen van Media Iraniёrs noch Indo-europeanen waren, maar inheemse volkeren, die zoals de vroege inwoners van Armeniё, misschien verbonden waren met de talloze stammen uit de Kaukasus. We kunnen zien hoe het Iranese element geleidelijk ging overheersen: prinsen met Iranese namen worden zo nu en dan genoemd als de heersers van deze stammen. Maar de Galaten, Tapoeri, Cadusiёrs, Armadiёrs, Utii en andere stammen in Noord Media en langs de kust van de Kaspische Zee, waren geen Inraniёrs.”
93a. De twee gebergten zijn de gebergten van Armeniё en Azarbaidjan. De mensen die zich daar vestigden spraken een andere taal en konden de Iraanse taal niet verstaan.
94a. Dit vers confronteert ons met een zeer belangrijk onderwerp, nl., de identiteit van Gog en Magog. De referenties naar Gog en Magog in de Bijbel zijn niet helemaal duidelijk. In Gen. 10:2 1 Kron. 1:5, "wordt Magog genoemd als de tweede zoon van Jefet, tussen Gomer en Madai, waarbij Gomer de Gimmerisch vertegenwoordigt en Madai de Mediёrs. Magog moet een volk zijn geweest dat ten oosten van de Cimmerisch gesitueerd was en ten westen van de Mediёrs. Maar in de lijst van naties in Gen. 10, impliceert de term meer het complex van barbaarse volkeren die in het uiterste noorden en noordoosten verbleven van het geografische gebied dat door dat hoofdstuk gedekt wordt. In Ez. 38:2 komt Magog voor als de naam van een land; in Ez. 39:6 als die van een noordelijk volk, waarvan de leider Gog is" (Jewish En., Art. "Gog and Magog"). "Josephus identificeert hen met de Scythen, een naam die onder de klassieke schrijvers gelijk staat aan een aantal onbekende woeste stammen. Volgens Jerome was Magog voorbij de Kaukasus gelegen, vlakbij de Kaspische Zee"( Jewish En.). De En. Br. beschouwt de traditionele identificatie van Gog en Magog met de Scythen als "plausibel", en voegt er dan aan toe: "Deze plausibele mening wordt in het algemeen aangehouden", met het voorbehoud dat het woord toegepast kan worden op een of alle van de talloze slechts deels bekende stammen uit het noorden. Iedere poging om een definitievere plaats toe te schrijven aan Magog, kan slechts met grote aarzeling worden ondernomen."
Al deze schrijvers hebben echter onvoldoende aandacht geschonken aan de woorden uit Ez. 38:2: "Gog, in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal." Tubal en Mesek worden bijna altijd tegelijkkertijd genoemd, en hun identificatie is een zeer moeilijke taak geweest, zo zeer dat een vermaarde Bijbelse critucus de namen van bepaalde naties in Zuid Palestina voorstelt. Dit is echter in tegenspraak met het gezichtspunt van schrijvers uit de oudheid als Josephus, die Magog ten noorden van de Kaukasus situeren. Als we echter naar het noorden van de Kaukasus gaan, vinden we nog steeds twee rivieren die de namen Tobal en Moskoa dragen. Aan deze laatste is de oude stad Moskou gevestigd, en aan de eerste de meer recente stad Tobolsk. Het lijkt bijna zeker dat deze twee rivieren hun namen kregen van de twee bovenstaande steden, en zo de namen behielden van deze stammen. Deze mening is in overeenstemming met de opinie van Josephus, die Magog identificeert met de Scythen, want "door de klassieke literatuur heen, verwijst Scythiё over het algemeen naar alle regionen ten noorden en noordoosten van de Zwarte Zee. Een Scyth verwijst naar iedere barbaar die uit deze delen kwam”.
Uit bovenstaande woorden wordt duidelijk dat de naam Magog gebruikt werd voor de stammen die gebieden bezetten ten noorden en noordoosten van de Zwarte Zee, stammen die hun namen direct of indirect aan de steden Tobolsk en Moskou gaven.
Er is echter een ander punt de moeite van het overwegen waard, en dat zijn de gigantische beelden van Gog en Magog in Guildhall, Londen. "Het is bekend," zegt de En. Br., "Dat beelden gelijk aan de huidige beelden in Londen, al bestonden in de tijd van Henry V." Een verklaring voor deze opmerkelijke feiten wordt gegeven door Geoffrey van Monmouth: "Gaemot of Gaemagot (waarschijnlijk een verbasterde vorm van Gog en Magog) was een reus die, samen met zijn broer Gorineous, de westelijke hoorn van Engeland tiranniseerde totdat hij werd verslagen door buitenlandse indringers" (En. Br., Art. "Gog and Magog"). Het is zeer moeilijk om met enige zekerheid te spreken over de vroege verbanden tussen verschillende rassen, maar de bewaring van de beelden van Gog en Magog in Engeland, die teruggevoerd kunnen worden tot een zeer vroege periode in de Engelse geschiedenis, maakt het waarschijnlijk dat de Angelen of de Saxen in zeer oude tijden contact hadden met de Scythen of met andere stammen die ten noorden van de Kaukasus of de Zwarte Zee leefden. De relaties tussen de verschillende volkeren in de vroege geschiedenis zijn zeer gecompliceerd, en het is hier niet de plaats om daarover in detail te treden. Er kan echter wel worden opgemerkt dat de Goten, die beschouwd worden als het meest oosterse van de Teutoonse rassen, naar Scythiё zouden zijn verhuisd (En. Br. “Goths”). Dit toont aan dat er een verband bestaat tussen de twee volkeren. En nogmaals, "ook de Batharnen, die in de derde eeuw v. Chr. de landen tussen de Karpaten en de Zwarte Zee binnendrongen en zich daar vestigden, zouden volgens verscheidene antieke schrijvers Teutoons van oorsprong zijn, hoewel zij op grote schaal trouwden met de inheemse bewoners" (En. Br., "Teutonic Peoples").
Zo wordt dus duidelijk dat de voorouders van de huidige Teutoonse en Slavische rassen de Gog en Magog zijn, waarover in de Heilige Qoer-ān gesproken wordt. De beelden van Gog en Magog in Londen en de namen Tobal en Moskoa die voorkomen in de Bijbel, zijn hiervoor duidelijke aanwijzingen.
Vervolgens komen we bij de stelling dat de stammen die door Darius tussen Azarbaidjan en het Armeense gebergte werden aangetroffen, constant gekweld werden door hun noordelijke buren, de Scythen. De geschiedenis getuigt van de waarheid van deze stelling. De Scythen, of volgens sommige schrijuvers, de Sacae, vielen Aziё voortdurend lastig. Volgens Herodotus heersten de Scythen achtentwintig jaar over Media (En. Br., "Scythia"). "Rond 512 ondernam Darius een oorlog tegen de Scythen … Het doel van deze oorlog kan slechts zijn geweest de Toeranische stammen in de rug aan te vallen, om zo de vrede veilig te stellen aan de noordelijke grens van het rijk" (En. Br., "Darius"). Het deel dat ik cursief weergeef, toont aan dat Darius zich tot het uiterste inspande om de vrede aan de noordelijke grens van zijn rijk te bewaren, de grans waar de Kaukasus, aan beide zijden afgesloten door de Zwarte en Kaspische Zeeёn, een natuurlijke bescherming bood.
De barrière waaraan in dit vers gerefereerd wordt, en die beschreven wordt in de verzen die volgen, is de beroemde muur bij Derbent (Ar. Darband). Een beschrijving van deze muur wordt gegeven door moeslim geografen en historici, bijvoorbeeld in Marasid al-Ittilā‘ en Ibn al-Faqih. Het volgende verslag echter, overgenomen uit de Encyclopeadia Britannica, zou overtuigender moeten zijn: "Derbent of Darband, is een stad in Kaukasiё” in de provincie Daghestan, aan de westelijke kust van de Kaspische Zee … Zij bestrijkt een smalle reep land naast de zee, vanwaar zij de steile hoogten landinwaarts beklimt … Naar het zuiden ligt het zeewaardse uiteinde van de Kaukasische muur (50 mijl lang), ook wel bekend als Alexanders Muur, die de smalle pas van de IJzeren Poort of Kaspische Poort blokkeert (Portae Albanae, of Portae Caspae). Deze muur had, toen hij voltooid was, een hoogte van 29 voet en een dikte van ongeveer 10 voet, en vormde met zijn ijzeren poorten en talloze wachttorens een waardevolle verdediging van de Perzische grens." (De cursiveringen in de laatste zin zijn van mij, waarvoor verwezen wordt naar de volgende voetnoot). De verkeerde benaming Alexanders Muur, lijkt te wijten aan een fout gemaakt door moeslim historici, namelijk de veronderstelling dat Dzoe-l-qarnain verwees naar Alexander.
96a. De blokken ijzer waren nodig voor de ijzeren poorten in de muur, waarvoor verwezen wordt naar de slotzinnen van de laatste voetnoot.
98a. Van de historische vertelling van het verleden, wordt het onderwerp nu veranderd naar de toekomst. Gog en Magog worden beschreven als twee naties en, na de geschiedenis van deze naties, wier plunderingen van vredige volkeren werden beёindigd door Darius, beschreven te hebben, wordt ons nu verteld dat Gog en Magog in latere dagen weer losgelaten zullen worden. In feite wordt dit duidelijk voorspeld in een ander hoofdstuk uit dezelfde periode: "Zelfs wanneer Gog en Magog worden losgelaten, en zij optrekken vanuit iedere verheven plaats" (21:96). Dit is de enige andere gelegenheid waarop in de Heilige Qoer-ān over Gog en Magog wordt gesproken. Het afbrokkelen van de muur die Gog en Magog enige tijd tegenhield, wordt op deze manier door de Qoer-ān zelf omschreven als het loslaten van Gog en Magog. Net als het bouwen van de muur erop wees dat Gog en Magog werden beperkt tot hun eigen territoriale grenzen, betekent het afbrokkelen van de muur dat zij te zijner tijd losgelaten zullen worden, en dat zij dan de hele wereld zullen overheersen. In de Hadies wordt op verschillende manieren over deze dominantie gesproken. Volgens een hadies. "Zal niemand de kracht hebben tegen hen te vechten" (Ms. 52:20). Volgens een andere, "zullen zij het water drinken van de hele wereld" (KU, vol. 7, p. 2157). Volgens een derde, zei Allāh: "Ik heb sommige van mijn dienaren zo geschapen, dat niemand behalve Ik hen kan vernietigen" (KU, p. 3021). Zoals aangetoond wordt in 94a, zijn de voorvaderen van Gog en Magog de Slavische en Teutoonse rassen, en met de werelddominantie van Gog en Magog wordt dus duidelijk verwezen naar de dominantie van de Europese naties over de hele wereld. De profetie kent zo in onze dagen haar vervulling.
99a. Hier wordt duidelijk gesproken over een enorm conflict tussen de naties, en de woorden verwezen zonder twijfel naar een ramp zoals die in de Evangeliёn met de volgende woorden wordt voorspeld: “Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. Doch dat alles is het begin der weeёn” (Matt. 24:7, 8).
De Qoer-ān maakt duidelijk dat dit een verwijzing is naar de grote Europese conflicten die we heden ten dage aanschouwen. Gog en Magog, ofwel de Europese naties die de hele wereld hebben onderworpen, konden het niet eens worden over de verdeling van de buit, en zij vliegen elkaar naar de keel. Aangezien de hele wereld aan hen onderworpen is, heeft hun strijd de vorm aangenomen van een wereldconflict. De ene wereldoorlog eindigt slechts om opgevolgd te worden door de volgende. Maar als het eerste deel van dit vers over de vernietiging gaat die het gevolg is van deze oorlogen, brengt de tweede helft grote hoop. Zal dit grote wereldconflict de wereld doen ondergaan? Menselijke inspanningen om het evenwicht in de wereld te herstellen zijn een mislukking. Maar de Qoer-ān vertelt ons dat er een machtige Revolutie zal komen. Dat is wat bedoeld wordt met het blazen van de trompet. Deze revolutie zal een verandering zijn in de mentaliteit van de naties. Achter het donkere beeld dat hier wordt geschetst, zien we de zon in de woorden, dan zullen Wij hen allen samenbrengen. De revolutie zal hen bijeenbrengen; hij zal hen tot één gemeenschappelijk geloof drijven. Waar materiёle voordelen de mens tot vijand van de mens hebben gemaakt, wordt ons verteld dat er een geestelijk ontwaken tot stand zal worden gebracht, dat de wereld volkomen zal veranderen. In plaats van elkaar de keel af te snijden zullen de mensen leren van elkaar te houden, en zij zullen één volk vormen. Dit is een zeer duidelijke verwijzing naar de natie van de Islām, want er is maar één geloof dat in staat is geweest diverse volkeren tot één geheel bijeen te brengen, het geloof van de Islām. De dag voor vrede op deze wereld zal aanbreken wanneer het idee zich aandient in de geest van de mens, dat er slechts één volk is dat op deze aarde leeft, het menselijke volk: “De mensheid vormt één enkele natie” (2:213). En de Islām is werkelijk de enige religie in de wereld die succesvol geweest is in het verenigen van verschillende naties, en in het uitbannen van onderscheid in ras en kleur.
100a. Deze woorden maken het beeld compleet van het grote conflict waarover in het voorgaande vers gesproken wordt. In feite beschrijft het de zwaarte van het conflict, want het zal de wereld terugbrengen tot een ware hel. We hebben het vuur van de hel op aarde zien woeden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat de derde wereldoorlog zal brengen kan niemand zeggen.
101a. De woorden geven de reden waarom deze rampen de mens zullen overkomen: Dit zijn mensen wier ogen bedekt bleven voor Mijn Herinnering. Zij zijn zelfs zo vervreemd van Allāh, dat zij het zelfs niet kunnen verdragen te luisteren naar Zijn Herinnering. Zo grondig hebben lust en inhaligheid de beschaafde wereld in beslag genomen!