PARAGRAAF 5: Een les van de natuur
45 ‘Alam tara ‘ilaa Rabbika kayfa maddaz–Zill! Wa law sjaaa-‘a ladja-‘alahoe saakinaa! Summa dja-‘alnasj-sjamsa ‘alayhi daalielaa;
45 Zie jij niet hoe jouw Heer de schaduw verlengt? En wanneer het Hem had behaagd, dan had Hij deze onbeweeglijk gemaakt. En dan hebben Wij de zon tot een indicatie hiervan gemaakt,
46 Summa qabaznaahu ‘ilaynaa qabzany-yasieraa.
46 Dan nemen Wij haar tot Ons, nemen beetje bij beetje.a
47 Wa Huwallazie dja-‘ala lakumul–Laula libaasanw-wan–Nawma subaatanwwa dja-‘alan-Nahaara Nusjoeraa.
47 En Hij is het Die de nacht voor jullie maakte tot een bedekking, en slaap tot rust, en Hij maakte de dag om weer op te staan.
48 Wa Huwallazie ‘arsalar–Riyaaha busjram-bayna yaday Rahmatih, wa ‘anzalnaa minas-samaaa-‘i maaa-‘an-tahoeraa,-
48 En Hij is het Die de winden als goed nieuws voor Zijn genade uit stuurt; en Wij sturen zuiver water uit de wolken naar beneden,
49 Linuhyiya bihie baldatam-maytanwwa nusqiyahoe mimmaa galaqnaa ‘an-‘aamanwwa ‘anaasiyya kasieraa.
49 Opdat Wij hiermee leven kunnen schenken aan een dood land,a en het te drinken kunnen geven aan het vee en de vele mensen die Wij hebben geschapen.
50 Wa laqad sarrafnaahu baynahum li-yazzakkaroe, fa-‘abaaa ‘aksarun-naasi ‘illaa kufoeraa.
50 En zeker herhalen Wij dit voor hen, opdat zij indachtig zijn, maar de meeste mensen stemmen slechts in met ontkenning.
51 Wa law sji’-naa laba-‘asnaa fie kulli qayjatin-nazieraa.
51 En als het Ons behaagde, zouden Wij een waarschuwer doen opstaan in iedere stad.a
52 Falaa tuti-‘il-kaafiriena wa djaahidhum-bihie djihaadan-kabieraa.
52 Dus gehoorzaam niet aan de ongelovigen, en span je er zeer mee in tegen hen met een machtige inspanning.a
53 Wa Huwallazie maradjalbahrayni haazaa ‘azbun-furaatunwwa haazaa milhun ‘udjaadj; wa dja-‘ala
baynahumaa Barzakhanwwa hidjram-mahdjoeraa.
53 En Hij is het Die ervoor heeft gezorgd dat de twee zeeën vrijelijk stromen, de een zoet, zeer zoet, en de ander zoutig, bitter. En tussen de twee heeft Hij een afscheiding gemaakt en een onschendbare versperring.a
54 Wa Huwallazie galaqa minal-maaa-‘i basjaran-fadja-‘alahoe nasabanwwa sihraa: wa kaana Rabbuka Qadieraa.
54 En Hij is het Die de mens heeft geschapen uit water daarna heeft Hij voor hen bloedbanden gemaakt, en huwelijksbanden.a En jouw Heer is immer Machtig.
55 Wa ya’-budoena min doeniellaahi maa laa yanfa-‘uhum wa laa yazyrryhym: wa kaanal-kaafiru ‘alaa Rabbihie zahieraa!
55 En zij dienen buiten Allāh wat hen kan baten noch schaden. En de ongelovige is altijd een helper tegen zijn Heer.a
56 Wa maaa ‘arsalnaaka ‘illaa mubasj-sjiranwwa nazieraa.
56 En Wij hebben jou slechts gestuurd als een gever van goed nieuws en als een waarschuwer.
57 Qul maaa ‘as-‘alukum ‘alayhi min adjrin ‘illaa man sjaaa-‘a ‘any-yattagiza ‘ilaa Rabbihie Sabielaa.
57 Zeg: Ik vraag hiervoor niets van jullie terug, behalve dat degene die dit wil een weg kan volgen naar zijn Heer.
58 Wa tawakkal ‘alal–Hayyillazie laa yamoetu wa sabbih bi–Hamdih; wa kafaa bihie bi-zunoebi ‘ibaadihie gabieraa;-
58 En vertrouw op de Eeuwiglevende Die niet sterft, en roem Zijn glorie. En afdoende is Hij als zijnde Bewust van de zonden van Zijn dienaren,a
59 Allazie khalaqas-samaawaati wal-‘arda wa maa baynahumaa fie sittati ‘ayyaamin summastawaa ‘alal–‘Arsji ‘Ar–Rahmaanu fas-‘al bihie gabieraa.
59 Die de hemelen en de aarde en wat daartussen is schiep in zes perioden, en Hij is gevestigd op de Troon van Macht, de Erbarmer. Dus vraag over Hem aan iemand die zich (Hem) bewust is.a
60 Wa ‘izaa qiela lahumus-djudoe lir–Rahmaani qaaloe wa mar–Rahmaan? ‘Anasdjudu limaa ta’-murunaa wa zaadahum nufoeraa. (Sadjdah)
60 En wanneer er tegen hen wordt gezegd: Buig jullie neer voor de Erbarmer, zeggen zij: En wat is de Erbarmer? Moeten wij ons neerbuigen voor wat jij ons beveelt? En het voegt toe aan hun afkeer.a
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
46a. Dit vers en het voorgaande laten zien dat Allāh Zijn dienaren genadig behandelt. Hij zal hen niet allemaal tegelijk vernietigen. De zon van rechtschapenheid was opgekomen, en er waren duidelijke bewijzen dat de duistere schaduwen zouden verdwijnen. Zoals in de natuur zouden ze echter niet plotseling verdwijnen, maar geleidelijk aan kracht verliezen.
49a. De genade van Allāh, die zich in de natuur uit in de vorm van regen, komt geestelijk in de vorm van openbaring. Zoals het zuivere water uit de wolken leven schenkt aan een dood land, zo wekt het zuivere water van de openbaring afkomstig van Hem de geestelijk doden op tot leven.
51a. De metgezellen van de Heilige Profeet (s.a.w.) hadden dit zonder twijfel in gedachten toen zij zich wijd en zijd verspreidden, en zijn boodschap en waarschuwing naar iedere afgelegen plaats brachten. Hoe weinig moeslims zijn vandaag de dag nog geïnspiereerd met die ijver om de waarheid van ieder woord in de Qoer-ān te bewijzen!
Er moet echter worden opgemerkt dat het vers de stelling dat er in iedere natie een profeet verscheen, die in 35:24 en elders wordt gedaan, niet tegenspreekt. Het hoofdstuk opent met de bewering dat de Profeet (s.a.w.) een waarschuwer was voor alle naties. De stelling die hier geponeerd wordt geeft aan dat, als het Allāh behaagd had, Hij in iedere stad een waarschuwer zou hebben aangesteld. Het zou echter onmogelijk geweest zijn om de eenheid van de mensheid, wat een groots doel was volgend op de Eenheid van Allāh, op die manier tot stand te brengen. Vandaar dat het vers dat hierop volgt vereist dat de Profeet (s.a.w.) en zijn volgelingen volhardend naar dit doel streven.
52a. Dit vers verschaft een duidelijk bewijs voor de betekenis van het woord djihād, zoals het in de Heilige Qoer-ān gebruikt wordt. Iedere poging om de Waarheid te verspreiden is volgens dit vers een djihād. Het wordt zelfs djihād kabir ("machtige inspanning") genoemd, ofwel de grote djihād. Strijden ter verdediging van de religie kreeg de naam djihād, omdat het onder de toenmalige omstandigheden noodzakelijk werd om de Waarheid te doen leven en bloeien. Als strijden niet toegestaan was, zou de Waarheid zeker ontworteld zijn. Alle commentatoren aanvaarden deze betekenis van het woord. Het moet worden opgemerkt dat de grootste djihād die een moeslim kan uitvoeren er een is door middel van de Qoer-ān, omdat deze door iedere moeslim onder alle omstandigheden moet worden uitgevoerd. Het woord er in het vers verwijst dan ook zonder twijfel naar de Qoer-ān.
53a. Hier wordt kennelijk verwezen naar de zoetwaterrivieren die op of onder de aarde stromen, en naar het zoute zeewater. Maar er zit een diepere verwijzing in naar de twee levens die de mens op aarde kan leiden: een zoet leven van geloof en goedheid, of een bitter leven van ongeloof en slechtheid. Dit laatste doet de dorst naar materiële bezittingen toenemen en brengt nooit voldoening en vrede voor de geest. Beide bestaan naast elkaar in de wereld, en dit zal altijd zo blijven.
54a. De passage lijkt te verwijzen naar de vlucht naar Madinah. De Profeet (s.a.w.) was familie van de mensen uit Makkah aan zijn vaders kant, en van de mensen uit Madinah aan zijn moeders kant. Aangezien zijn bloedverwanten hem vervolgd hadden en vast van plan waren hem te doden, wordt hij nu herinnerd aan zijn verwantschap met een ander volk, via het huwelijk van zijn moeder. Het was zonder twijfel te wijten aan een dergelijke aanwijzing in de Goddelijke openbaring dat de Profeet (s.a.w.) tijdens de Bedevaart op zoek was naar aanhangers onder het volk van Madinah.
55a. De ongelovige hielp de zaak van de onwaarheid, zelfs tegen zijn Heer, terwijl de Profeet (s.a.w.) streefde naar het vestigen van de Waarheid in de wereld.
58a. Hij weet dus het beste wanneer en wie Hij moet straffen.
59a. Degene die bewust is, is de Profeet (s.a.w.), die de ware kennis over het Goddelijke Wezen bezat.
60a. De voordracht van dit vers wordt gevolgd door een daadwerkelijke teraardewerping; zie 7:206a.