PARAGRAAF 3: Grootsheid van Goddelijke macht
20 Alam taraw annallaaha sag-gara lakum-maa fissamaawaati wa maa fil-‘ardi wa ‘asbaga ‘alaykum ni-‘amahoe zaahiratanwwa baatinah? Wa minannaasi many-yudjaadilu fillaahi bi-gayri ‘ilminwwa laa hudanwwa laa kitaabim-munier!
20 Zien jullie niet dat Allāh aan jullie dienstbaar heeft gemaakt wat er in de hemelen is en wat er op aarde is, en dat Hij jullie al Zijn gunsten heeft geschonken, uitwendig en inwendig? En onder de mensen is degene die Allāh in twijfel trekt, zonder kennis of leidraad of een verlichtend Boek.a
21 Wa ‘izaa qiela lahumuttabi-‘oe maaa ‘anzallallaahu qaaloe bal nattabi-‘u maa wadjadnaa ‘alayhi ‘aabaaa-‘anaa. ‘Awalaw kaanasj–Sjaytaanu yad-‘oehum ‘ilaa ‘azaabis–Sa-‘ier?
21 En wanneer er tegen hen gezegd wordt, Volg dat wat Allāh heeft geopenbaard, zeggen zij: Nee, wij volgen wat wij bij onze vaderen zagen. Wat! Terwijl de duivel hen roept naar de straf van het brandende Vuur!
22 Wa many-yuslim wadjhahoe ‘ilallaahi wa huwa Muhsinun-faqadis-tamsaka bil-‘urwatil-wusqaa: wa ‘ilallaahi Aaqibatul-‘umoer.
22 En wie zichzelf onderwerpt aan Allāh en goeddoet (aan anderen), heeft zeker het stevigste heft in handen. En aan Allāh behoort het einde van (alle) zaken.
23 Wa man-kafara falaa yahzunka kufruh: ‘ilaynaa Mardji-‘uhum fanunabbi-‘uhum-bimaa ‘amiloe: ‘innallaaha Aliemum-bizaatis-sudoer.
23 En wie niet gelooft, laat zijn ongeloof jou niet verdrieten. Tot Ons is hun terugkeer, dan zullen Wij hen inlichten over wat zij deden. Waarlijk is Allāh de Weter van wat zij deden. Waarlijk is Allāh de Weter van wat er in de borsten schuilt.
24 Numatti-‘uhum qalielan-summa naztarruhum ‘ilaa azaabin ghaliez.
24 Wij laten hen zich even vermaken, dan zullen Wij hen tot een strenge straf voeren.
25 Wa la-‘in-sa-‘altahum-man galaqas-samaawaati wal-‘arda layaqoelunnallaah. Qulil–Hamdu-lillaah! Bal ‘aksaruhum laa ya’-lamoen.
25 En wanneer jij hen vraagt wie de hemelen en de aarde schiep, dan zullen zij zeggen: Allāh. Zeg: Geprezen zij Allāh Nee, de meesten van hen weten dit niet.
26 Lillaahi maa fissamaawaati wal-‘ard: ‘innallaaha Huwal–Ghaniyyul–Hamied.
26 Aan Allāh behoort al wat in de hemelen en op aarde is. Waarlijk is Allāh de Zelfgenoegzame, de Geprezene.
27 Wa law ‘anna maa fil-‘ardi min-sjadjaratin ‘aqlaamunwwal-bahru yamudduhoe mimba’-dihie sab
‘atu ‘abburimmaa nafidat Kalimaatullaah: ‘innallaaha ‘Aziezun Hakiem.
27 En als alle bomen op aarde pennen waren, en de zee met nog zeven zeeën daaraan toegevoegd (waren van inkt), dan zouden de woorden van Allāh niet uitgeput raken. Allāh is waarlijk Machtig, Wijs.a
28 Maa galqukum wa laa ba’-sukum ‘illaa ka-nafsinwwaahidah: ‘innallaaha Samie-‘um–Basier.
28 Jullie schepping of jullie opwekking is slechts als (die) van een enkele ziel. Waarlijk is Allāh Horend, Ziend.
29 ‘Alam tara ‘annallaaha yoelidjul-layla fiennahaari wa yoelidjun-nahaara fil-layli wa sag-garasj-sjam- sa wal-qamar: kulluny-yadjrie ‘ilaaa ‘adjalim-musammanwwa ‘annallaaha bimaa ta-‘maloena gabier?
29 Ziet jij niet dat Allāh de nacht de dag doet binnengaan, en (dat) Hij maakt dat de dag de nacht binnengaat, en (dat) Hij de zon en de maan dienstbaar heeft gemaakt (aan jullie) – elk volgt zijn baan tot een vastgesteld tijdstip – en dat Allāh Zich Bewust is van wat jullie doen?
30 Zaalika bi-‘annallaaha Huwal–Haqqu wa ‘anna maa yad-‘oena min-doenihil–Baatilu wa ‘annal- laa- ha Huwal–Aliyyul–Kabier.
30 Dit komt doordat Allāh de Waarheid is, en dat wat zij buiten Hem aanroepen is onwaarheid, en omdat Allāh de Hoge is, de Grote.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
20a. De woorden zijn ook voor de moeslims bedoeld. Zolang zij het verlichtende Boek aanhangen, zullen zij vooruitgang boeken in de wereld, en zij zullen de wereld weer leiden wanneer zij het verlichtende Boek op de voorgrond plaatsen.
27a. I‘Ab denkt dat dit vers en de twee die volgen tot de Madinah openbaring behoren, maar er is in de tekst geen aanwijzing of enig bewijs te vinden dat ze niet in Makkah zijn geopenbaard. Een soortgelijke stelling zit besloten in een andere vroege Makkah-openbaring; zie 18:109. Het is opmerkelijk dat een man die zelf geen pen kon gebruiken en die in een land leefde waar pen en inkt in ieder geval schaars waren, uitdrukking geeft aan zo’n idee van een overvloed aan pennen en inkt. Terwijl de woorden een profetische zinspeling bevatten op het overvloedige gebruik van pen en inkt in de wereld, drukken ze de onvoorstelbare grootsheid uit van de Schepping van Allāh. Immers, alles is geschapen aan de hand van een Goddelijk bevel, en in dat licht is alles wat geschapen is een woord van Allāh.