PARAGRAAF 5: De geboorte van Jezus en zijn ambt
42 Wa ‘iz qaalatil-maalaaa-‘ikatu yaa-Maryamu ‘innallaahas-tafaaki wa tahharaki wastafaaki ‘alaa nisaaa-‘il-‘aalamien.
42 En toen De engelen zeiden: O Maria, Allāh heeft jou zeker verkozen en jou gezuiverd en jou verkozen boven de vrouwen van de wereld.
43 Yaa-Maryamuqnutie li-Rabbiki wasdjudie warka-‘ie ma-‘ar-raaki-‘ien.
43 O Maria, wees gehoorzaam aan jouw Heer en bemoedig jezelf en buig met degenen die buigen.(a)
44 Zaalika min ‘ambaaa-‘ilghaybi noehiehi ‘ilayk. Wa maa kunta ladayhim ‘iz yulqoena ‘aqlaamahum ‘ayyuhum yakfulu Maryam : wa maa kunta ladayhim ‘iz yag-tasimoen.
44 Dit behoort tot het nieuws over ongeziene zaken die Wij aan jou openbaren. En jij was niet bij hen toen zij hun pennen gooiden (om te beslissen) wie van hen Maria onder zijn hoede zou nemen, en jij was niet bij hen toen zij met elkaar twistten.(a)
45 ‘Iz qaalatil-malaaa-‘ikatu yaa-Maryamu ‘innallaaha yu-basjsjiruki bi-Kalimatim-minhus-muhul- Masiehu ‘Iesabnu-Maryama wadjiehan-fid-dunyaa wal–Aagirati wa minal-Muqarrabien.
45 Toen de engelen zeiden: O Maria, Allāh brengt jou zeker blijde nieuws met een woord van Hem(a) (over iemand) wiens naam luidt de Messias, Jezus, zoon van Maria,(b) achtenswaardig in deze wereld en in het Hiernamaals, en onder degenen die dicht (rond Allāh) worden verzameld,(c)
46 Wa yukalli-munnaasa filmahdi wa kalanw-wa minassaalihien.
46 En hij zal tot de mensen spreken in de wieg en op hoge leeftijd, en hij zal een van de goeden zijn.(a)
47 Qaalar Rabbi ‘annaa yakkoenu lie waladunw-wa lam yamsaanie basjar. Qaala kazaali-killaahu yagluqu maa yasjaaa’: ‘izaa qazaaa ‘amran-fa ‘innamaa yaqoelu lahoe ‘KOEN’ -fa-yakoen!
47 Zij zei: Mijn Heer, hoe zal kan ik een zoon krijgen terwijl geen man mij nog heeft aangeraakt?(a) Hij zei: Niettemin; Allāh, schept wat Hem behaagt. Wanneer Hij een zaak verondonneert, zegt Hij daartoe slechts, Wees, en het wordt.
48 Wa yu-‘allimuhul-Kitaaba wal-Hikmata wat-Tawraata wal–’Indjiel.
48 En (hem) een Boek leren en de Wijsheid en de Thora en het Evangelie.
49 Wa Rasoelan ‘ilaa Banie-‘Israaa-‘iel: ‘annie qad dji’-tukum-bi-‘Aayatim-mir-Rabbikum ‘annie ‘aglu- qu lakumminat-tieni ka-hay-‘atit-tayri fa-‘anfugu fiehi fa-yakoenu tayram-bi-‘iznillaah. Wa ‘ubri-‘ul- ‘akmaha wal-‘abrasa wa ‘uh-yil-mawtaa bi-‘iznillaah. Wa ‘unabbi-‘ukum-bimaa ta’-kuloena wa maa tadda-giroena fie buyoetikum. ‘Inna fie zaalika la-‘aayatal-lakum ‘in-kuntum–Mu’-minien;
49 En (hem) een boodschapper (maken) voor de kinderen Israël, (die zegt): Ik ben tot jullie gekomen met een teken van jullie Heer, dat ik voor jullie uit stof de vorm van een vogel bepaal, dan blaas ik erin en, met Allāh’s gedkeuring, wordt het een vogel,(a) en ik genees de blinden(b) en de melaatsen, en breng de doden tot leven(c) met Allāh’s goedkeuring; en ik laat jullie weten wat jullie zouden moeten eten en wat jullie in je huizen zouden moeten opslaan.(d) Waarlijk schuilt hierin een teken voor jullie, als jullie gelovigen zijn.
50 Wa Musaddiqal-limaa bayna yadayya minat-Tawraati wa li-‘uhilla lakum-ba’-dallazie hurrima ‘alaykum wa dji’-tukum-bi-‘Aayatim-mir-Rabbikum, fattaqullaaha wa ‘atie-‘oen.
50 En (ik ben) een bevestiger van wat er voor mij is van Thora, en ik sta jullie een deel toe van wat voor jullie verboden was;(a) en ik ben tot jullie gekomen met een teken van jullie Heer, dus voldoe jullie plicht aan Allāh en gehoorzaam mij.
51 ‘Innallaaha Rabbie wa Rabbukum fa’-budoeh. Haazaa Siraatum-mustagiem.
51 Waarlijk is Allāh mijn Heer en jullie Heer, dus dien Hem. Dit is het rechte pad.
52 Falammaaa ‘ahassa ‘Iesaa min-humul-Kufra qaala man ‘Ansaarie ‘ilallaah? Qaalal-Hawaa-riyyoe- na nahnu ‘Ansaarullaah: ‘aamannaa billaahie wash-had bi-‘annaa Muslimoen.
52 Maar toen Jezus ongeloof waarnam aan hun kant, zei hij: Wie zullen mijn helpers zijn langs Allāh’s weg? De discipelen(a) zeiden: Wij zijn helpers van Allāh: wij geloven in Allāh, en getuig dat wij ons onderwerpen.
53 Rabbanaa ‘aamannaa bimaaa ‘anzalta wattaba’-nar-Rasoela fak-tubnaa ma-‘asj-Sjaahidien.
53 Onze Heer, wij geloven in wat U heeft geopenbaard en wij volgen de boodschapper, dus schrijf ons neer bij degenen die getuigen.
54 Wa makaroe wa makarallaah: wallaahu Gayrul-maakirien.
54 En (de joden) beraamden en Allāh beraamde (ook).(a) En Allāh is de beste onder de beramers.(b)
-------------------------------------------------------
DE UITLEG:
43a. Na gesproken te hebben over de geboorte van Maria (v. 36) en hoe zij in rechtschapenheid opgroeide in de tempel onder de hoede van Zacharias (v. 37), beschrijft de Heilige Qoer-ān nu hoe zij wordt uitverkoren, net zoals de rechtschapenen vóór haar werden uitverkoren. Dit verwijst klaarblijkelijk naar een tijd waarin ze de puberteit had bereikt en de tempel had verlaten.
44a. De commentatoren denken dat dit verwijst naar v. 37, toen Maria als kind gewijd werd aan de tempel en dat er werd geloot, met als resultaat dat Maria aan de zorg van Zacharias werd toevertrouwd. Maar dat is totaal misplaatst. De Heilige Qoer-ān heeft haar geschiedenis in de juiste volgorde beschreven. Haar moeder ontvangt haar (v. 35); ze wordt geboren en krijgt een naam (v. 36); ze wordt gewijd aan de tempel en verblijft daar onder de toezicht van Zacharias (v. 37). Hierop volgt de vertelling van Zacharias die bidt voor een rechtschapen zoon wanneer hij de toewijding van Maria ziet. Vv. 38–41 zijn dus als het ware verklarend. Het verhaal van Maria wordt weer opgepakt in v. 42 waar over haar uitverkiezing wordt gesproken, wat ongetwijfeld plaatsvond in de tijd dat zij de jaren des onderscheids had bereikt (vv. 42, 43). V. 44 kan daarom niet teruggrijpen op haar verleden als een kind in de tempel. In de natuurlijke volgorde verwijst het naar een veel latere periode. Er moet worden opgemaakt dat, toen Maria’s moeder voor haar bad bij haar geboorte (v. 36), zij ook bad voor haar nageslacht en dus duidelijk een tijd in gedachten had wanneer Maria getrouwd zou zijn en moeder zou zijn geworden. V 45 geeft Maria in heldere bewoordingen het nieuws van de geboorte van een kind en daarom moet de scpeciale gebeurtenis waarnaar in v. 44 verwezen wordt haar huwelijk zijn. Het loten en het dispunt omtrent wie haar onder zijn hoede zou krijgen kan naar niets anders verwijzen dan naar de verantwoordelijkheid voor haar als echtgenote. Luc. 1:26, 27 maakt duidelijk dat Maria de boodschap van de geboorte van Jezus ontving na haar huwelijk met Jozef. Met het oog op al deze overwegingen, kan v. 44 niet anders worden opgevat dan als een verwijzing naar het huwelijk van Maria. Er was duidelijk geloot, want als een kind was ze gewijd aan de tempel en nu kon slechts het lot beschikken aan wie zij uitgehuwelijkt zou worden. De geschiedenis van Maria zoals verteld in het Evangelie werpt geen licht op deze omstandigheden en vandaar dat het vers begint met de opmerking dat dit een aankondiging was met betrekking tot het ongeziene. In feite was de gehele geschiedenis van Maria en Jezus verhuld in duister, totdat de Heilige Qoer-ān hen hun juiste plaats gaf als twee rechtschapen dienaren van Allāh en zo beide uiterste zienswijzen afwees, de joodse zienswijze dat Jezus in zonde was ontvangen en onwettig was, en de christelijke zienswijze dat bij Allāh was, of de Zoon van God Die Maria’s schoot was binnengegaan. Hij was slechts zoals de Profeet (s.a.w.) hem beschreef tijdens zijn discussie met de afgevaardigden uit Nadjrān, toen hij tegen hen zei: “Weten jullie niet dat Jezus door een vrouw ontvangen is zoals alle vrouwen ontvangen? En dat ze daarna van hem beviel zoals alle vrouwen van hun kinderen bevallen? Daarna werd hij gevoed zoals alle kinderen worden gevoed. En dat hij toen voedsel at en water dronk en beantwoordde aan de roep van de natuur (zoals alle stervelingen doen)?" De afvaardiging anwoordde op alle vragen bevestigend, waarop de Profeet (s.a.w.) zei: "Hoe kan dan jullie bewering (dat hij God was of Zoon van God) waar zijn?" (IJ). Het heldere argument van de Profeet (s.a.w.) dat zelfs de christelijke afvaardiging niet in twijfel kon trekken, beslist de zaak dat Jezus op de normale manier ontvangen werd en dat Maria op de normale manier een echtgenote en moeder werd.
45a. De woorden bi-kalimat-in kunnen ofwel met een woord van Hem of van een woord van Hem betekent, maar aangezien kalimah woord of voorspelling betekent, en aangezien het persoonlijk voornaamwoord in ismoe-hoe staat voor het mannelijke geschagt, terwijl kalimah vrouwelijk is en het persoonlijke voornaamwoord hā vereist, is de eerste betekenis hier aangehouden. Het goede nieuws werd gebracht door middel van een profetisch woord van het Goddelijk Wezen. Vergelijk 15:54, 55, waar Abrahams vraag als volgt wordt beantwoord: "Zij zeiden, Wij brengen jou het blijde nieuws naar waarheid", waar het onderwerp impliciet is, net als in de hier besproken woorden, namelijk, we bregen jou het nieuws (van een zoon) met waarheid. Zie 39b en 66:12a voor een verdere uitleg over wat bedoeld wordt met kalimah.
Rz merkt op in zijn commentaar bij v. 39: "De aankondiging (van de komst van Jezus) werd gedaan in de boeken van de profeten voor hem, dus toen hij kwam werd er gezegd Dit is dat profetische woord, en daarom werd hij een woord genoemd." Om dit te ondersteunen citeert hij voorbeelden van zinsneden als djā’a qauli en djā’a kalāmi, d.w.z. "mijn woorden kwamen" of "mijn spraak kwam", wanneer een gebeurtenis die door iemand is voorspeld ook werkelijk plaatsvindt. De ware betekenis van deze zinsneden is dan dat wat ik zei of dat waarover ik gesproken heb is uitgekomen. Deze uitleg toont aan dat kalimah werkelijk op de profetie slaat.
45b. Er worden drie namen gegeven aan het kind – Al-Masih, ‘Isā en Ibn Marjam. De eerste hiervan is meer een titel dan een naam, omdat het wordt voorafgegaan door al. De letterlijke betekenis van Masih is ofwel iemand die veel reist of iemand die is ingewreven met iets als olie (LL). Het is hetzelfde woord als het Aramese Messiah, wat de gezalfde zou betekenen. Jezus Christus zou zo zijn genoemd omdat hij gewoon was veel te reizen (Rz, R), of omdat hij gezalfd was met een zuivere gezegende zalf waarmee de profeten werden gezalfd (Rz). Het is echter de eerste betekenis (iemand die veel reist), die als eerste wordt aanvaard door de commentatoren en ook door lexicologen. Dit ondersteunt het onlangs ontdekt bewijs dat Jezus door het Oosten reisde na zijn onfortuinlijke ervaring in de handen van de Syrische joden, en predikte aan de tien verloren stammen van de Israëlieten die zich gevestigd hadden in het Oosten, in Afganistan en Kasmir.
‘Isā is de Arabische vorm van het Hebreeuwse Joshua, waarvan Jezus de Griekse vorm is; en Ibn Marjam, of zoon van Maria, is een bijnaam. Het is opmerkelijk dat de Qoer-ān geen enkele melding van Maria’s echtgenoot maakt, en in dit opzicht lijken de omstandigheden sterk op die welke verbonden zijn met de geboorte van Mozes, want ook daar wordt geen enkele melding gemaakt van Mozes’vader. Het feit alleen dat er geen melding wordt gemaakt van Jezus’vader, is echter niet voldoende om aan te tonen dat Jezus geen vader had. Bovendien was van zijn twee ouders Jozef en Maria, Maria ongetwijfeld bekender dan Jozef.
45c. Degenen die nabij Allāh worden verzameld zijn niet noodzakelijkerwijs de engelen, zoals sommigen gedacht hebben. Vergelijk 56:7–11, waar mensen in drie klassen worden ingedeeld, en een van die klassen is degenen die nabij worden verzameld, waarbij hetzelfde woord moeqarrabin in beide gevallen wordt gebruikt. Jezius wordt hier dus slechts in de voorste lijn van rechtschapen dienaren van Allāh geplaatst.
46a. Door de gehele Heilige Qoer-ān heen wordt er over Jezus gesproken als "een van hen die nabij worden verzameld", "een van de rechtschapenen", om zo aan te geven dat hij beschouwd wordt als een van de profeten. Het praten in de wieg en op hoge leeftijd kunnen geen van beide als een wonder worden beschouwd. Elk gezond kind dat niet stom is begint in de wieg te praten, en spreken op hoge leeftijd geeft ook aan dat deze spraak een normale ervaring is van elk menselijk wezen dat gezond is en dat een hoge leeftijd bereikt. Het goede nieuws schuilt in het feit dat het aangekondigde kind een gezond kind zal zijn, en niet zal sterven in zijn jeugd. Volgens Rz is de reden waarom van Jezus wordt vermeld dat hij zowel in zijn jeugd als op hoge leeftijd spreekt, dat zo de verandering van de gesteldheid van Jezus van jeugd tot ouderdom wordt aangegeven, terwijl verandering in het Goddelijke Wezen onmogelijk is.
Kahl is, volgens R, hij door wiens haar wit of grijs gemengd is. LL heeft gezegd, op gezag van Msb, T, en Mgh, dat een man kahl is als hij de grens heeft bereikt van het zijn van een sjābb, wat afwisselend wordt vastgelegd op 32, 40 en 51 jaar. Hetzelfde gezag geeft de betekenis van kahl als van middelbare leeftijd, of tussen die leeftijd en de periode waarin zijn haar gemengd wordt met grijs. Zo zou volgens de Heilige Qoer-ān blijken dat Jezus niet stierf op het leeftijd van drieëndertig jaar, maar tot een behoorlijke hoge leeftijd leefde.
47a. Haar verloving was nog maar net vastgelegd, en misschien was haar dit nog niet verteld toen haar het goede nieuws werd gegeven dat zij een zoon zou krijgen. Vandaar dat zij zegt dat nog geen man haar had aangeraakt. En haar wordt in weerwoord gezegd "Niettemin", nl. het kind zal geboren worden doordat Allāh de omstandigheden die resulteren in de geboorte van een kind teweeg zal brengen. De woorden geven niet aan dat zij op een andere dat natuurlijke wijze zou ontvangen, want er is geen twijfel aan dat Maria andere kinderen had, waarvan niemand veronderstelt dat zij op buitennatuurlijke wijze zijn ontvangen. Ook bewijzen de woorden die volgen niet meer dan het eenvoudige feit dat Maria overeenkomstig de voorspelling van een zoon moest bevallen. De hele schepping is veroorzaakt, zo wordt ons keer op keer verteld, door het Goddelijke woord Koen, en toch veronderstelt niemand dat de schepping niet volgens de natuurwetten is verlopen.
49a. Om de betekenis van deze passage te begrijpen is het noodzakelijk te onthouden dat het belangrijkste kenmerk van Jezus’ toespraken is, dat hij in parabels sprak en er de voorkeur aan gaf zijn ideeën in te kleden in allegorisch taalgebruik. Als men dit onthoudt, is het niet moeilijk deze passage te interpreteren. De eerste stelling in deze passage spreekt over het maken van vogels en over het erin blazen. Dit is volkomen begrijpelijk als het gezien wordt als een parabel, maar geheel onbegrijpelijk als feitelijke verklaring. Aan de ene kant stijgt de waardigheid van een profeet ver uit boven zaken als het maken van speelgoedvogels, maar aan de andere kant kan het scheppen aan niemand anders worden toegeschreven dan aan het Goddelijke Wezen. Echter, om deze parabel te begrijpen, moeten eerst de verschillende woorden worden uitgelegd. In de passage waar het hier om gaat vragen vier woorden om uitleg: chalq, tin, nafch, en tair. De hoofd-betekenis van chalq is meten, proportioneren, synoniem aan taqdir (LL); vandaar dat chalq meestal slechts verwijst naar de handeling van het vaststellen van een ding. In deze betekenis werd het woord gebruikt in preïslamitische poëzie. De handeling van chalq in de betekenis van scheppen kan aan niemand anders worden toegeschreven dan aan Allāh. De Qoer-ān legt op dit punt de grootste nadruk. Hij spreekt keer op keer over het Goddelijke Wezen als de Schepper van alles, zodat er niets is waarvan iemand anders de schepper genoemd kan worden. En over degenen die door enig volk worden gehouden voor goden, zegt hij in het bijzonder dat zij niets scheppen, terwijl zijzelf geschapen zijn (16:20; 25:3).
Dan zijn er de twee woorden tin en nafch. Van de mens wordt gezegd dat hij geschapen is uit tin of stof, wat staat voor zijn nederige afkomst, maar de nafch of het inblazen maakt dat hij het respect van de engelen verdient. Dit schemert bij verschillende gelegenheden door, maar wordt echt duidelijk gesteld in 38:71, 72: "Toen jouw Heer tegen de engelen zei: Waarlijk ga Ik een sterveling scheppen uit stof. Dus wanneer Ik hem compleet heb gemaakt, en hem van Mijn geest heb ingeblazen, val dan neer en onderwerp jullie aan hem." Het is dus door het inblazen van de Goddelijke Geest dat de mens is vervolmaakt.
Het woord tair of tā’ir betekent een vogel, maar zoals het woord asad (lett., een leeuw) metaforisch gebruikt wordt voor een moedige man, is het in een parabel volkomen aanvaardbaar om het woord tair te gebruiken voor iemand die opstijgt naar hogere geestelijke regionen en die zich niet buigt naar de aarde of naar aardse dingen. In 6:38 wordt gezegd: "Er is geen dier op aarde, noch een vogel die vliegt met zijn twee vleugens, of (zij vormen) een gemeenschap zoals jullie zelf", waarvan de betekenis kennelijk is dat er mensen zijn die slechts op de aarde lopen en die niet boven hun aardse beslommeringen uitstijgen, terwijl anderen opstijgen naar hogere geestelijke regionen. Elders (7:179; 25:44) worden diegenen die harten hebben maar niet begrijpen, en die oren hebben maar niet horen, vergeleken met vee. Wat hier dus wordt bedoeld is dat Jezus stervelingen doet uitstijgen boven degenen die zich diep buigen over de aarde, door hen de geest in te blazen. De apostelen van Jezus, die allen mannen van nederige komaf waren (waarnaar in de parabel verwezen wordt met het woord stof), wier gedachten nooit verder dan hun eigen nederige zorgen waren gekomen, lieten alles achter voor hun meester en trokken de wereld op bevel van de meester om de waarheid te verkondigen. Hier was zonder twijfel sprake van slechts stof in de vorm van een vogel, stof dat door de boodschapper van Allāh werd veranderd in vogels die hoog opstegen, door hen de waarheid in te blazen. Het feit dat een verhaal over Jezus die vogels maakt wordt verteld in een Kindheidsevangelie, vormt op geen enkele wijze een belemmering voor deze uitleg. Het is zeer aannemelijk dat een parabel verkeerd begrepen werd door de schrijver van dat Evangelie, en dat de Qoer-ān er slechts naar heeft verwezen om licht te werpen op de waarheid.
49b. Het wonder van de genezing van de zieken door Jezus wordt rationeel uitgelegd in de Enc. Bib. door Ds. T.K. Cheyne, die heeft aangetoond dat alle verhalen over de genezing van zieken voortgekomen zijn uit de geestelijke genezing van de zieken, zoals in Matt. 9:12: "Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn"; en zoals in de boodschap van Jezus aan Johannes de Doper: "blinden worden ziende lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd, en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het Evangelie" (Matt. 11:5). De slotwoorden geven duidelijk aan dat de zieken en de lammen en de blinden tot dezelfde categorie behoren als de armen aan wie het Evangelie wordt gepredikt, namelijk de armen van hart. Vergelijk ook matt. 13:15: "want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen." Hier kan de genezing naar niets anders verwijzen dan naar het genezen van geestelijke ziektes. De Heilige Qoer-ān geeft een soortgelijke uitleg van de genezing van de zieken als hij, sprekend over zichzelf, zegt dat het "een genezing voor wat er in de borsten is" is (10:57), d.w.z. voor de geestelijke ziektes. Genezing door de Profeet (s.a.w.) is geestelijk, geen genezing van fysieke ziektes. De Qoer-ān heeft het vaak over de blinden en de doven, maar verwijst nooit naar diegenen die de zintuigen zicht of gehoor hebben verloren.
49c. als laatste komen diegenen die dood zijn. De Qoer-ān zegt simpelweg dat diegenen die dood zijn niet worden teruggestuurd naar deze wereld: "Allāh neemt zielen (van de mens) op het moment van hun dood, en (van) degenen die niet sterven, gedurende hun slaap. Dan houdt Hij degenen achter over wie Hij het oordeel van de dood heeft uitgesproken en stuurt de anderen terug tot een vastgestelde termijn" (39:42). En nogmaals sprekend over de doden: "En voor hen staat een barrière, tot de dag waarop zij worden opgewekt" (23:100). Maar het woord mautā, d.w.z. de doden, en hun opwekking tot leven, wordt regelmatig op een geestelijke manier gebruikt in de Heilige Qoer-ān: "Is degene die dood was, en die Wij dan tot leven wekten … gelijk aan degene wiens gelijkenis is als iemand in duisternis waaruit hij niet kan ontsnappen?" (6:122). En nogmaals: "O jullie die geloven, reageer op Allāh en Zijn Boodschapper wanneer hij jullie roept tot hetgeen jullie leven geeft" (8:24). Op gelijke wijze zien we: "Noch zijn de levenden en de doden aan elkaar gelijk. Waarlijk laat Allāh horen wie het Hem behaagt, en jij kan degenen die in de graven zijn niet laten horen" (35:22). De profeten zijn slechts opgestaan om diegenen tot leven te wekken, die geestelijk dood zijn, en het is aan deze geestelijke opwekking door Jezus Christus waarvan de Heilige Qoer-ān hier refereert.
49d. De prediker van Jezus legde speciale nadruk op het feit dat er geen aandacht geschonken moest worden "aan morgen", en zijn advies aan rijke mensen die hij hem kwamen was om alles wat ze bezaten te verkopen. Hij zou hen schatten doen opslaan in de hemel. Aan dit aspect van zijn leer refereert dit vers. Zij mochten hen leven niet wijden aan het vergaren van rijkdommen.
50a. De wet die door Mozes werd gegeven, werd door alle Israëlitische profeten aangehouden, maar de gebreken werden verwijderd en andere veranderingen werden van tijd tot tijd aangebracht om de wet aan de eisen van de nieuwe tijden aan te passen. Deze veranderingen zijn vooral uitgemeten in de leer van Jezus, zoals iedereen die welk van de Evangeliën dan ook, maar vooral de Bergrede, leest, makkelijk kan zien.
52a. Het Arabische woord Hawārijjoen is meervoud van hawāri, wat als volgt uitgelegd wordt door LL: "Iemand die kleren wit maakt door ze te wassen en te slaan. Vandaar dat het meervoud, hawārijjoen, van toepassing is op de metgezellen van Jezus, omdat het hun beroep was te wassen (M, Msb)." Sommige commentatoren suggereren echter dat zij zo genoemd kunnen zijn vanwege de zuiverheid van hun harten.
54a. Makr wordt door R uitgelegd als het met vernuft of kennis van zaken iemand afwenden van het doel waarop hij zich richt, en hij gaat ervan uit dat er twee soorten makr zijn, een goede en een slechte. Daarom is de beste interpretatie van het woord makara (dat beide soorten omvat) die aangenomen door T. nl. hij oefende vakmanschap, waardigheid, kunde of handigheid uit, bij het beheren of ordenen van zaken door dit te doen met bijzondere aandacht of afweging, en het vermogen te handelen uit uigen vrije wil (LL). Het idee dat het plan heimelijk werd beraamd of voor een slecht doel, wat in de betekenis van het woord besloten ligt, heeft velen ertoe gebracht dat als enige betekenis te accepteren, maar dit is niet het geval. Makara-llāhoe kan ook betekenen dat Allāh hen voor hun makr vergoedde of vergold (T- LL). Volgens sommigen is de oorspronkelijke betekenis het bijeenbrengen van een zaak en de versterking daarvan (Rz). Al deze verklaringen laten zien dat het een equivalent is van het woord plan, waarvan de goede of slechte aard afhangt van het doel of van de intensie van de maker. Allāh wordt hier Chair al-mākirin of de beste onder de beramers genoemd, waarbij het kwalificerende woord chair niet toepasbaar is op een slecht doel.
54b. De joden beraamden een plan om Jezus ter dood te brengen door kruisiging, en Allāh maakte een plan om hun plannen te verstoren; en Allāh’s plan was succesvol, m.a.w. hij werd gered van de dood aan het kruis, zie hiervoor 55a en 4:157a.