De naam van dit hoofdstuk, De Donder, komt voort uit de analogie van de regen, die in de Heilige Qoer-ān vaak vergeleken wordt met de openbaring. Openbaring is, net als de regen, een zegen van Allāh. Echter, zoals de regen vergezeld gaat van dorden en bliksem, gaat de openbaring vergezeld van een waarschuwing voor de straf, hoewel het haar werkelijke doel is voordeel te brengen.
Het hoofdstuk behandelt de waarheidsgetrouwheid van de openbaring. De verwijzing in het hoofdstuk voorafgaand aan het vorige naar de voorgaande geschiedenis, wordt hier gevolgd door een bespreking van het lot van de tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.). Het begint met een zinspeling op de waarheid van Goddelijke openbaring en wijst op de talloze tekenen in de natuur die getuigen van deze waarheid. De ongelovigen zijn echter niet tevreden met deze tekenen en eisen dat de straf die hen wordt voorgehouden als hun uiteindelijke lot, hen zou achterhalen. De tweede paragraaf is een antwoord op deze eis. Er is een wet volgens welke naties komen en gaan, en de val van de afgodsdienaren en de opkomst van de moeslimnatie, zouden in overeenstemming met die wet plaatsvinden. Het is hier dat de waarschuwing vergeleken wordt met de donder, waarbij de openbaring regen is. De suggestie is dat vragen om de straf net zo dom is als ernaar te verlangen door de bliksem getroffen te worden in plaats van te profiteren van de regen. In de derde paragraaf wordt de ongelovigen verteld dat de Goddelijke aard geen voorkeur vertoont voor de een, of haar voor de ander. Het is in overeenstemming met de Goddelijke overtreding leidt tot kwalijke gevolgen. Waarom zouden zij trouwens keer op keer een uiterlijk wonder eisen? De echte wonderen, zo wordt ons in de vierde paragraaf immers verteld, zijn de wonderen die zich in de mens zelf voltrekken. De echte wonderen die een hemels boek bewerkstelligt onder de mensen, zijn de bevrediging die het Heilige Boek brengt in de harten van de ware gelovigen, de grote hervorming die het op het punt stond te veroorzaken, de verwijdering van de grote bergen die obstakels vormden voor de verspreiding van de waarheid en de opwekking van de geestelijk doden. Dit is wat de Qoer-ān voorbestemd was te doen, en wat het al op buitengewoon grote schaal had gedaan. In de vijfde paragraaf wordt ons verteld dat tegenstand voorbestemd was te mislukken, omdat de waarheid zich over de wereld zal verspreiden en de leugen zal overwinnen. De slotparagraaf levert bewijs omtrent de vooruitgang van de waarheid die, hoewel langzaam, zeker en gestaag was. Dit hoofdstuk is, net als de drie zusterhoofdstukken die eraan voorafgaan en de twee die erop volgen, in Makkah geopenbaard in de laatste Makkah-periode.
Het hoofdstuk behandelt de waarheidsgetrouwheid van de openbaring. De verwijzing in het hoofdstuk voorafgaand aan het vorige naar de voorgaande geschiedenis, wordt hier gevolgd door een bespreking van het lot van de tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.). Het begint met een zinspeling op de waarheid van Goddelijke openbaring en wijst op de talloze tekenen in de natuur die getuigen van deze waarheid. De ongelovigen zijn echter niet tevreden met deze tekenen en eisen dat de straf die hen wordt voorgehouden als hun uiteindelijke lot, hen zou achterhalen. De tweede paragraaf is een antwoord op deze eis. Er is een wet volgens welke naties komen en gaan, en de val van de afgodsdienaren en de opkomst van de moeslimnatie, zouden in overeenstemming met die wet plaatsvinden. Het is hier dat de waarschuwing vergeleken wordt met de donder, waarbij de openbaring regen is. De suggestie is dat vragen om de straf net zo dom is als ernaar te verlangen door de bliksem getroffen te worden in plaats van te profiteren van de regen. In de derde paragraaf wordt de ongelovigen verteld dat de Goddelijke aard geen voorkeur vertoont voor de een, of haar voor de ander. Het is in overeenstemming met de Goddelijke overtreding leidt tot kwalijke gevolgen. Waarom zouden zij trouwens keer op keer een uiterlijk wonder eisen? De echte wonderen, zo wordt ons in de vierde paragraaf immers verteld, zijn de wonderen die zich in de mens zelf voltrekken. De echte wonderen die een hemels boek bewerkstelligt onder de mensen, zijn de bevrediging die het Heilige Boek brengt in de harten van de ware gelovigen, de grote hervorming die het op het punt stond te veroorzaken, de verwijdering van de grote bergen die obstakels vormden voor de verspreiding van de waarheid en de opwekking van de geestelijk doden. Dit is wat de Qoer-ān voorbestemd was te doen, en wat het al op buitengewoon grote schaal had gedaan. In de vijfde paragraaf wordt ons verteld dat tegenstand voorbestemd was te mislukken, omdat de waarheid zich over de wereld zal verspreiden en de leugen zal overwinnen. De slotparagraaf levert bewijs omtrent de vooruitgang van de waarheid die, hoewel langzaam, zeker en gestaag was. Dit hoofdstuk is, net als de drie zusterhoofdstukken die eraan voorafgaan en de twee die erop volgen, in Makkah geopenbaard in de laatste Makkah-periode.