Dit hoofdstuk is genoemd naar Abraham, wiens gebed in de zesde paragraaf genoemd wordt. Dit gebed gaat over de vestiging van Ismaёl in de woestenij van Paran, en de verwijzing is bedoeld als een herinnering aan de waarheid van de Heilige Profeet (s.a.w.), wiens komst voorspeld was door Abraham.
Het hoofdstuk opent met de stelling dat de Qoer-ān geopenbaard is met het doel de mens uit de duisternis naar het licht te leiden. Vervolgens geeft hij aan dat de Mozaïsche openbaring, hoewel gegeven met eenzelfde doel, slechts bestemd was voor een specifiek volk. De tweede paragraaf geeft aan dat ook Mozes zijn volk vermaande de waarheid te aanvaarden, maar dat alle profeten hun boodschap eerst zagen afgewezen. De derde paragraaf verkondigt dat in alle gevallen de tegenstand uiteindelijk werd vernietigd, waarbij de Goddelijke belofte om de profeet te helpen werd vervuld en zijn machtige tegenstanders machteloos werden. De bevestiging van de waarheid als een natuurlijke volgende stap word benadrukt in de vogende paragraaf. Deze wordt gevolgd door een paragraaf die aantoont dat de mens, door de waarheid af te wijzen, zijn eigen nederlaag teweegbrengt. Alles wordt immers dienstbaar gemaakt aan de mens, en dit bevestigt de grote waarheid van Goddelijke Eenheid. Dan volgt Abrahams gebed dat uitdrukking geeft aan zijn afwijzing van polytheïsme in welke vorm dan ook. Het gebed bevat een specifieke verwijzing naar zijn afstammelingen via de lijn van Ismaёl, voor wie hij ook bad. De slotparagraaf stelt dat tegenstand tegen de waarheid altijd is geёindigd in mislukking, en dat dit altijd zo zal blijven.
Het hoofdstuk behoort tot dezelfde periode als de zusterhoofdstukken in deze greoep.
Het hoofdstuk opent met de stelling dat de Qoer-ān geopenbaard is met het doel de mens uit de duisternis naar het licht te leiden. Vervolgens geeft hij aan dat de Mozaïsche openbaring, hoewel gegeven met eenzelfde doel, slechts bestemd was voor een specifiek volk. De tweede paragraaf geeft aan dat ook Mozes zijn volk vermaande de waarheid te aanvaarden, maar dat alle profeten hun boodschap eerst zagen afgewezen. De derde paragraaf verkondigt dat in alle gevallen de tegenstand uiteindelijk werd vernietigd, waarbij de Goddelijke belofte om de profeet te helpen werd vervuld en zijn machtige tegenstanders machteloos werden. De bevestiging van de waarheid als een natuurlijke volgende stap word benadrukt in de vogende paragraaf. Deze wordt gevolgd door een paragraaf die aantoont dat de mens, door de waarheid af te wijzen, zijn eigen nederlaag teweegbrengt. Alles wordt immers dienstbaar gemaakt aan de mens, en dit bevestigt de grote waarheid van Goddelijke Eenheid. Dan volgt Abrahams gebed dat uitdrukking geeft aan zijn afwijzing van polytheïsme in welke vorm dan ook. Het gebed bevat een specifieke verwijzing naar zijn afstammelingen via de lijn van Ismaёl, voor wie hij ook bad. De slotparagraaf stelt dat tegenstand tegen de waarheid altijd is geёindigd in mislukking, en dat dit altijd zo zal blijven.
Het hoofdstuk behoort tot dezelfde periode als de zusterhoofdstukken in deze greoep.