PARAGRAAF 1: Goddelijke gunsten
Biesmiellāhier – Rahmānier – Rahiem.
In de naam van Allāh, de Erbarmer, de Barmhartige.
1 ‘Al–Hamdu lillaahi Faatiris–Samaawaati wal-‘ardi djaa-‘ililmalaaa-‘ikati rusulan ulie-‘adjnihatim-mas- naa wa sulaasa wa rubaa’: yaziedu fil-khalqi maa yasjaaa’: ‘innallaaha alaa kulli sjay-‘in-Qadier.
1 Geprezen zij Allāh, de Voortbreger van de hemelen en de aarde, de Maker van de engelen, boodschappers zwevend op vleugels, twee, en drie, en vier.a Hij vermeerdert wat Hem behaagt in de schepping.b Waarlijk is Allāh de Bezitter van macht over alle dingen.
2 Maa yaftahillaahu linnaasi mir–Rahmatin falaa mumsika lahaa: wa maa yumsik falaa mursila lahoe mim-ba’-dih: wa Huwal–Aziezul–Hakiem.
2 Wat Allāh de mens ook schenkt uit (Zijn) genade, er is niemand die het kan weerhouden, en wat Hij weerhoudt, kan niemand daarna nog schenken. En Hij is de Machtige, de Wijze.
3 Yaaa ‘ayyuhan-naasuz-kuroe ni-‘ma-tallaahi alaykum! Hal min Gaaliqin gayrullaahi yarzuqukum-minas-samaaa-‘i wal-‘ard? Laa ‘ilaaha ‘illaa Hoe! Fa-‘annaa tu’-fakoen?
3 O mensen, herinner jullie de gunsten van Allāh aan jullie. Is er buiten Allāh enige Schepper die jullie voorziet uit de hemel en de aarde? Er is geen God behalve Hij. Hoe zijn jullie dan afgewend?
4 Wa iiny-yukazziboeka faqad kuzzibat rusulum-min qablik: wa ‘ilallaahi turdja-‘ul-‘umoer.
4 En wanneer zij jou afwijzen – waarlijk werden er boodschappers vóór jou afgewezen. En tot Allāh worden alle zaken teruggebracht.
55 Yaaa-‘ayyuhan-naasu ‘inna wa’-dallaahi haqqun-falaa tagurrannakumul-hayaatud-dunyaa: wa laa yaurrannakum-billaahi–Ghafoer.
O mensen, waarlijk is de belofte van Allāh waar, dus laat dit wereldse leven jullie niet misleiden. En laat de aartsbedrieger jullie niet misleiden omtrent Allāh.
6 ‘Innasj–Sjaytaana lakum aduwwun fattagizoehu ‘aduwwaa. ‘Innamaa yad-‘oe hizbahoe liyakoenoe min ‘Asjaabis–Sa-‘ier.
6 De duivel is immers jullie vijand, dus houd hem voor een vijand. Hij nodigt zijn groep slechts uit om gezellen van het brandend Vuur te worden.
7 ‘Allaziena kafaroe lahum ‘Azaabun-sjadied! Wallaziena ‘aamanoe wa ‘amilus-saalihaati lahum-magh -firatunw-wa ‘Adjrun kabier.
7 Voor degenen die niet geloven is er een vreselijke straf. En voor degenen die geloven en goeddoen is er vergeving en een grootse beloning.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1a. Allāh wordt hier genoemd bij zijn naam Fātir, van fatara, wat hij kliefde of hij spleet betekent, en ook hij bracht voort of deed iets nieuws ontstaan of voor de eerste keer, iets wat niet eerder bestond (LL). Het is mogelijk dat het verwijst naar de schepping van oorspronkelijke materie, in de eigenlijke betekenis van klieven of splijten. Afgeleid van dezelfde stam is fitrah, wat natuur betekent, of samenstelling, of natuurlijke of oorspronkelijke hoedanigheid waarin alle mensen zouden zijn gemaakt – de natuur die door Allāh is gemaakt, waarin Hij de mensen heeft geschapen (30:30). Fitrah wordt daarom vertaald als de gave Allāh te kennen waarmee Hij de mensheid geschapen heeft (LL). Het is dus mogelijk dat er met het woord Fātir wordt verwezen naar fitrah, omdat de fitrah of aard van de mensheid nauw is verbonden met de Fātir, of de Maker van die fitrah.
De voorstelling van engelen met vleugels komt men met regelmaat tegen in de heilige geschiedenis. De djanāh, of vleugels van een engel, komt echter in geen geval overeen met de voorste ledematen van een vogel die haar doen vliegen. Het is een machtssymbool dat deze onstoffelijke wezens in staat slelt hun functies uit te oefenen. In het Arabisch staat het woord djanāh dan ook voor macht, zoals wanneer men zegt hoewa maqsoes al-djanāh (lett., zijn vleugel wordt gekortwiekt), wat betekent: hij is iemand die kracht mist of macht of kundigheid, of hij is impotent (T, LL). Van engelen wordt hier gezegd dat zij twee, drie of vier vleugels hebben. Wellicht wordt hier verwezen naar de rak’ahs van het gebed, waar er twee, drie of vier van zijn. Het ocht6endgebed bestaat uit twee rak‘ahs, de maghrib uit drie, en de twee middaggebeden en de ‘Isjā’ uit vier rak‘ahs. Tijdens het gebed verkeert de mens in gemeenzaamheid met Allāh en wordt hij gebracht tot geestelijke verhevenheid. De mens vliegt, als het ware, naar Allāh, gebruikt zijn vleugels, en de engelen zijn de tussenpersonen die hem naar Allāh doen vliegen. Hun vleugels staan dan voor ede rak‘ahs van het gebed.
1b. De vermeerdering van de schepping kan in het algemeen verwijzen naar de nieuwe schepping die op dit moment plaatsvindt in het universum. Het kan ook zijn, dat er wordt verwezen naar de toename van het aantal uitverkorenen, een toename die tot stand gebracht moest worden door middel van de Profeet (s.a.w.). Weer anders is het mogelijk dat het betekent dat de macht van de engelen niet beperkt is of twee, drie of vier vleugels. Er zijn immers engelen met geweldige macht, zoals Gabriël, van wie gezegd wordt dat hij zeshonderd vleugels heeft.