PARAGRAAF 3: Tekenen van de Waarheid
33 Wa ‘Aayatul-lahumul-‘ardul-maytah: ‘ahyaynaahaa wa ‘agradjnaa minhaa habban faminhu ya’-kuloen.
33 En de dode aarde is een teken voor hen: Wij geven haar leven en brengen er graan uit voort, zodat zij ervan kunnen eten.a
34 Wa dja-‘alnaa fiehaa djannaatim-min-nagielinw-wa ‘a’naabinw-wa fadjdjarnaa fiehaa minal-‘uyoen:
34 En Wij maken er tuinen met dadelpalmen en druiven in en Wij zorgen dat daarin bronnen vloeien,
35 Liya’-kuloe min samarihie wa maa ‘amilat-hu ‘aydiehim: ‘afalaa yasj-kuroen?
35 Opdat zij van de vruchten daarvan kunnen eten, en hun handen maakten het niet. Willen zij dan geen dank zeggen?
36 Subhaanallazie galaqal-‘azwaadja kullahaa mimmaa tumbitul-‘ardu wa min ‘anfusihim wa mimmaa laa ya’-lamoen.
36 Glorie aan Hem Die alle dingen in paren schiep, van wat de aarde voortbrengt en van hun soort en van wat zij niet kennen!a
37 Wa ‘Aayatul-lahumul–Laylu naslakhu minhun–Nahaara fa-‘izaa hum-muzlimoen;
37 En de nacht is een teken voor hen: Wij nemen de dag eruit weg, en zie! Zij zijn in duisternis;a
38 Wasj–Sjamsu tadjrie limusta-qarril-lahaa: zaalika taqdierul–‘Aziezil–Aliem.
38 En de zon reist door naar haar bestemming. Dat is het voorschrift van de Machtige, de Weter.a
39 Wal–Qamara qaddarnaahu manaazila hattaa ‘aada kal-‘urdjoenil-qadiem.
39 En de maan, Wij hebben haar stadia voorgeschreven, totdat zij weer wordt als een oud, droog palmblad.a
40 Lasj–Sjamsu yambagie lahaaa ‘an tudrikal–Qamara wa lal–Laylu saabiqun–Nahaar: wa kullun-fie falakiny-yasba-hoen.
40 Het is niet aan de zon de maan in te halen, noch kan de nacht voorbijstreven aan de dag. En alle zweven zij voort in een baan.a
41 Wa ‘Aayatul-lahum ‘annaa hamalnaa zurriyyatahum fil-fulkil masj-hoen;
41 En een teken voor hen is dat Wij hun nageslacht dragen in het beladen schip,
42 Wa galaqnaa lahum-mim-mislihie maa yarkaboen.
42 En Wij hebben voor hen het gelijke daaraan geschapen, waarop zij varen.a
43 Wa ‘in-nasja’ nugriqhum falaa sariega lahum wa laa hum junqazoen,
43 En als het Ons behaagt, kunnen Wij hen verdrinken, dan is er geen hulp voor hen, noch kunnen zij worden gereda –
44 ‘Illaa Rahmatam-minnaa wa mataa-‘an ‘ilaa hien.
44 Behalve door Onze genade en voor vermaak tot aan een tijd.
45 Wa ‘izaa qiela lahumuttaqoe maa bayna ‘aydiekum wa maa galfakum la-‘allakum turhamoen.
45 En wanneer er tegen hen gezegd wordt: Hoed jullie voor wat er voor jullie is en voor wat er achter jullie is, opdat jullie genade getoond zal worden.a
46 Wa maa ta’-tiehim-min ‘Aayatim-min ‘Aayaati Rabbihim ‘illaa kaanoe ‘anhaa mu’-rizien.
46 En er komt geen boodschap tot hen van de boodschappen van hun Heer, of zij keren zich ervan af.
47 Wa ‘izaa qiela lahum ‘anfiqoe mim-maa razaqakumullaahu qaalallaziena kafaroe lillaziena ‘aama- noe ‘anut-‘imu mallaw yasjaaa-‘ullaahu at-amah? –‘In ‘antum ‘illaa fie zalaalim-mubien.
47 En waanneer er tegen hen gezegd wordt: Geef uit van wat Allāh aan jullie heeft gegeven, zeggen degenen die niet geloven tegen degenen die geloven: Moeten wij degene voeden die, als het Allāh behaagt, Hij zou kunnen voeden? Jullie verkeren slechts in duidelijke dwaling.a
48 Wa yaqoeloena mataa haazal-wa’-du ‘in-kuntum saadiqien?
48 En zij zeggen: Wanneer zal deze belofte worden bewaarheid, als jullie de waarheid spreken?
49 Maa yanzuroena ‘illaa Sayha-tanw-waahidatan ta’-guzuhum wa hum yagissimoen!
49 Zij wachten slechts op één enkele schreeuw, die hen zal overvallen terwijl zij twisten.
50 Falaa yastatie-‘oena tawsiyatanwwa laaa ‘ilaaa ‘ahlihim yardji-‘oen!
50 Dus zullen zij niet in staat zijn een legaat op te stellen, noch zullen zij terugkeren tot hun families.a
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
33a. Het tot leven wekken van de dode aarde wordt keer op keer vergeleken met de hervorming die tot stand gebracht werd door de Heilige Qoer-ān. Hoe doods de aarde was, en vooral Arabië, ten tijde van de komst van de Heilige Profeet (s.a.w.), kan binnen de grenzen van een voetnoot onmogelijk worden beschreven. Als de natuurlijke wereld dan bewijs levert van de werking van de Goddelijke wet die zegt dat het leven op aarde wordt hersteld na de dood, waarom zou dan diezelfde wet niet in de geestelijke wereld kunnen werken?
36a. Dit vers bevestigt de grootse wetenschappelijke waarheid dat er door de hele schepping heen paren bestaan. Zelfs in het plantenrijk en in dingen die nog niet bekend zijn aan de mens. De Arabieren wisten dit zeker nog niet, maar modern onderzoek ondersteunt deze waarheid.
37a. De nacht van onwetendheid moet nu optrekken. Zoals in de natuurlijke wereld de nacht volgt op de dag en de dag op de nacht, zo wordt in de geestelijke wereld het licht gevolgd door de duisternis van onwetendheid, en dat laatste maakt weer plaats voor het licht.
38a. Deze stelling refgereert aan de omwenteling van de zon in het heelal, een waarheid die pas kortgeleden werd ontdekt.
39a. Deze woorden schetsen slechts een kennelijke overeenkomst tussen de slanke, gebogen maan en een oude droge palmtak. Zo ook de zaak van de waarheid, die eerst onbetekenend lijkt te zijn, maar die al spoedig schijnt als een volle maan. In het woord ‘āda (verwordt weer) schuilt een duidelijke aanwijzing dat het licht van de Islām een terugslag zal ondervinden, en weer in volle glorie zal schijnen.
40a. Zelfs waarheid en onwaarheid hebben hun koers. Zoals de nacht moet verdwijnen bij het aanbreken van de dag, zo moet onwaarheid verdwijnen voor het licht van de Waarheid. De beweging van de hemellichamen in hun baan is een concept dat het begrip van een Arabier 1300 jaar geleden te boven ging. De Heilige Qoer-ān is een boek voor de geestelijke leiding van de mens, maar het ontsluit ook een groot aantal wetenschappelijke waarheden die ten tijde van de openbaring van het Boek niet bekend waren aan de mens.
42a. v. 41 wordt gesproken over de schepen die de mens over de zeeën dragen. Deze waren aan de mens bekend ten tijde van de openbaring van de Qoer-ān. Maar dit vers spreekt over andere schepen, het gelijke daaraan. Dit zijn de schepen die de mens door de lucht voeren, de luchtschepen en vliegtuigen van vandaag. Er wordt gezegd dat deze schepen door Allāh zijn geschapen, omdat het slechts mogelijk was heerschappij over de lucht te verkrijgen en deze schepen te maken met de kennis en middelen die Allāh aan de mens heeft gegeven.
43a. Dit is een waarschuwing voor een nderende straf. Verdrinken in de zee staat voor hun ondergang, wanneer die ook plaats zal vinden. Het woord dat gekozen is om de straf te beschrijven, geeft uitdrukking aan de volkomen hulpeloosheid van de mensen die eronder lijden.
45a. Wat er voor jullie is, duidt op de straf die hen in dit leven zal overkomen. Wat er achter jullie is, verwijst naar de gevolgen van kwaad die zij in het Hiernamaals zullen ondergaan.
47a. Zij gaven dus geen blijk van onderwerping aan Allāh, noch aan medelijden voor hun medemensen.
50a. Dit is een profetische beschrijving van de slag bij Badr. De Qoeraisj vielen Madinah aan om de Islām te vernietigen maar de leiders van het kwaad werden daar zelf gedood. Zij konden geen legaat maken, noch terugkeren tot hun families.