PARAGRAAF 1: Gehoorzaamheid aan Allāh
Biesmiellāhier – Rahmānier – Rahiem.
In de naam van Allāh, de Erbarmer, de Barmhartige.
1 Tanzielul–Kitaabi minallaahil–‘Aziezil–Hakiem.
1 De openbaring van het Boek is van Allāh, de Machtige, de Wijze.
2 ‘Innaaa ‘anzalnaaa ‘ilaykal–Kitaaba bil–Haqqi fa-‘budillaaha muglisal-lahoed-dien.
2 Waarlijk hebben Wij het Boek met waarheid aan jou geopenbaard, dus dien Allāh, en wees oprecht gehoorzaam aan Hem.
3 ‘Alaa lillaahid-dienul-gaalis? Wallazienattakhazoe min doenihie ‘awliyaaa’. Maa na’-buduhum ‘illaa liyuqarriboenaa ‘ilallaahi zulfaa. ‘Innallaaha yagumu baynahum fie maa hum fiehi yagtalifoen. ‘Innal- laaha laa yahdie man huwa kaazibun-kaffaar.
3 Oprechte gehoorzaamheid komt immers (alleen) Allāh toe. En degenen die buiten Hem nog beschermers verkiezen (zeggen): Wij dienen hen slechts opdat zij ons dichter bij Allāh kunnen brengen.a Waarlijk zal Allāh een oordeel vellen tussen hen over hetgeen waarin zij verschillen. Waarlijk geeft Allāh geen leiding aan degene die een leugenaar is, ondankbaar.
4 Law ‘araadallaahu ‘any-yattagiza waladal-fastafaa mimmaa yagluqu maa yasjaaa-‘u Subhaanah! Huwallaahul–Waahidul–Qahhaar.
4 Als Allāh een zoon tot Zich wenste te nemen, had Hij degenen die Hem behaagden kunnen verkiezen uit degenen die Hij heeft geschapena – Glorie aan Hem! Hij is Allāh, de Ene, de Onderwerrper (van alles).
5 Galaqas-samaawaati wal-‘arda bil-haqq: yukawwirullayla ‘alan-nahaari wa yukawwirun-nahaara ‘alal-layli wa sag-garasj-sjamsa wal-qamar: kuluny-yadjrie li-‘adjalim-musammaa. ‘Alaa Huwal–‘Azie- zul–Ghaffaar.
5 Hij heeft de hemelen en de aarde naar waarheid geschapen; Hij maakt dat de nacht de dag bedekt en maakt dat de dag de nacht inhaalt, en Hij heeft de zon en de maan dienstbaar gemaakt; elk beweegt zich voort tot een vastgestelde termijn. Waarlijk nu, is Hij de Machtige, de Vergever.
6 Galaqakum-min-nafsinw-waahidatin summa dja-‘ala minhaa zawdjahaa wa ‘anzala lakum-minal-‘an-‘aami samaaniyata ‘azwaadj: yagluqukum fie butoeni ‘ummahaatikum galqam-mim-ba’-di galqin fie zulumaatin salaas. Zaalikumullaahu Rabbukum lahulmulk. Laaa ‘ilaaha ‘illaa Hoe. Fa-‘annaa tusra- foen?
6 Hij schiep jullie uit een enkel wezen, en maakte toen zijn partner van hetzelfde (soort). En Hij stuurde voor jullie er acht van het vee in paren naar beneden.a Hij schept jullie in de baarmoeders van jullie moeders – schepping na schepping – in drievoudige duisternis. Dat is Allāh, jullie Heer; van Hem is het koninkrijk. Er is geen God behalve Hij. Hoe zijn jullie dan afgewend?
7 ‘In-takfuroe fa-‘innallaaha Ghaniyyun ‘ankum: wa laa yardaa li-‘ibaadihil-kufr: wa ‘in-tasjkuroe yarda- hu lakum. Wa laa taziru waaziratunw-wizra ‘ukhraa. Summaa ‘ilaa Rabbikum–Mardji-‘ukum fayunabbi-‘ukum-bimaa kuntum ta’-maloen. ‘Innahoe ‘Aliemum-bi-zaatis-sudoer.
7 Wanneer jullie ondankbaar zijn, dan staat Allāh waarlijk boven behoefte aan jullie. En Hij houdt niet van ondankbaarheid in Zijn dienaren. En wanneer jullie dankbaar zijn, vindt Hij dit plezierig voor jullie. En geen drager van een last zal de last van een ander dragen. Dan is jullie terugkeer naar jullie Heer, dan zal Hij jullie inlichten over wat jullie deden. Waarlijk is Hij de Weter van wat er in de borsten is.
8 Wa ‘izaa massal-‘insaana zurrun-da-‘aa Rabbahoe munieban ‘ilayhi summa ‘izaa gawwalahoe ni’-matam-minhu nasiya maa kaana yad-‘oe ‘ilayhi mien qablu wa dja-‘ala lillaahi ‘andaadal-liyuzilla ‘an Sabielih. Qoel tamatta’ bikufrika qalielan ‘innaka min ‘Ashaabin–Naar!
8 En wanneer een mens wordt gekweld door onheil, dan roept hij zijn Heer aan, zich wendend tot Hem; dan, wanneer Hij hem een gunst schenkt van Hem, vergeet hij waarvoor hij Hem eerder aanriep en richt hij rivalen op naast Allāh, opdat hij (mensen) kan doen afdwalen van Zijn pad. Zeg: Geniet enige tijd van jouw ondankbaarheid, waarlijk behoor jij tot de gezellen van het Vuur.
9 ‘Amman huwa qaanitun ‘aanaaa-allayli saadjidanwwa qaa-‘imany-yahzarul–‘Aagirata wa yardjoe Rahmata Rabbih? Qul hal yastawillaziena ya’-lamoena wallaziena laa ya’-lamoen? ‘Innamaa yatazak- karu ‘ulul-‘albaab.
9 Bekommert degene die gehoorzaam is gedurende de nachtelijke uren, zichzelf ter aarde werpend en staande, zich om het Hiernamaals en hoopt hij op de genade van zijn Heer–? Zeg: Zijn degenen die weten en degenen die niet weten gelijk? Slechts mensen met verstand nemen zich in acht.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
3a. Alle aanbidders van valse goedheden doen net alsof dergelijke godheden aanbeden worden om dichter bij Allāh te komen, alsof Allāh zelf onbereikbaar zou zijn. De afgodsaanbidders zeggen dat de afgoden slechts symbolen zijn om zich te concentreren op Allāh, terwijl de christenen, waarover in het volgende vers openlijk gesproken wordt, volhouden dat zij zonder de Zoon geen toegang hebben tot God. Maar ongepaste verering van dingen die geschapen zijn, is een stap die leidt tot degradatie van de menselijke aard. Vandaar dat de Islām oprechte gehoorzaamheid aan, of verering van, Allāh alleen vereist.
4a. We zien dat de christelijke doctrine in zeer vroege Makkah-openbaringen wordt genoemd en weerlegd, zoals in hoofdstuk 19 dat werd voorgedragen door de moeslim-vluchtelingen in Abbessinië voor de Negus, in of rond het vijfde jaar van de missie van de Profeet (s.a.w.). De Qoer-ān verwijst bijna net zo vaak naar de vergissing een zoon toe te wijzen aan het Goddelijke Wezen, als naar de oprichting van afgoden. Er wordt hier uiteengezet dat niemand een zoon-vader relatie onderhoudt met Allāh, maar dat het Zijn verkozen dienaren zijn die metaforisch Zijn zonen genoemd worden. Zij manifesteren immers de Goddelijke eigenschappen, en verhouden zich dus tot Allāh als een zoon tot zijn vader, omdat zij de beeltenis van Zijn eigenschappen vormen, zoals een zoon een beeltenis is van zijn vader.
6a. Het woord anzala (infinitief inzāl) wordt niet alleen toegepast op het werkelijk naar beneden sturen van iets, maar ook op het voor mensen toegankelijk maken ervan. Inzāl betekent isāl of iblāgh (R), net zoals van ijzer (57:25) en kleding (7:26) gezegd wordt dat zij werden neergezonden. Wanneer er hier over het vee wordt gezegd dat het werd neergezonden voor de mens, moet dit in deze betekenis worden gelezen. De acht stuks vee zijn de vier paren waarover in 6:143–144 wordt gesproken. Deze vier dieren worden in het bijzonder genoemd als zeer bruikbaar voor de mens.